Al vijfentwintig jaar onderwijst Cécile Narinx (52) Nederlanders, gewapend met een scherpe pen en een feilloos gevoel voor de tijd, over de manieren van de mode. Eerst als hoofdredacteur van diverse modetijdschriften, later ook als auteur van onder andere het boek Geluk is een jurk en als moderedacteur bij de Volkskrant. ‘Wat we dragen en waarom we iets dragen zegt enorm veel over onszelf en over de tijd.’
In januari ging Narinx nog één keer voor de Volkskrant op reis om verslag te doen van mode. Deze keer naar Parijs voor de mannen modeshows. Eind januari kondigde ze aan de krant te gaan verruilen voor de regionale Limburgse omroep L1, waar ze hoofdredacteur wordt. Een grote omslag, want Narinx schrijft al over mode sinds ze in 1997 redacteur werd bij Elle. In een café in Utrecht vertelt ze met eerbied over de grote meesters in de mode, over haar werkwijze en over haar soms conflicterende ervaringen met de mode-industrie.
U heeft twintig jaar aan ervaring wat betreft schrijven over modeshows. Hoe vindt u de rode draad in een modeseizoen?
‘Er zijn zoveel shows, je kunt er van alles uithalen. Elk seizoen is er weer een trend met bloemen of met marine strepen, of wit, of zwart, of kant, maar als je iets beter kijkt of als je meer shows hebt gezien, dan weet je waar je op moet letten. Zijn het harde of zachte materialen? Zijn het heftige kleuren? Vorige zomer zag je bijvoorbeeld overal knalroze. Je kunt ook kijken naar silhouetten. Zie je veel brede schouders? Zit er bijvoorbeeld een taille in? Dat laatste was nu bij de mannenshows heel duidelijk zo. Dan valt ineens op dat mannenmode al een aantal seizoenen meer richting vrouwenmode gaat.
De shows zijn ook vaak een weerspiegeling van wat er gebeurt in de maatschappij. Tijdens de lockdowns werd alles qua kleding zachter en lichter. Je kreeg veel cosy homewear. Zodra het einde van de coronatunnel in zicht leek, zag je overal juist glitters en veren. Er zijn overigens ook ontwerpers zoals Giorgio Armani die juist altijd hetzelfde doen. Bij dat merk is het altijd donkerblauw en een beetje beige. Ik heb letterlijk collega’s in slaap zien sukkelen bij die shows.’
‘Een show is nog geweldiger als je moet buffelen om binnen te komen.’
Herinnert u zich de eerste show nog waar u bij aanwezig was?
‘Ja, dat weet ik nog heel goed. Dat was Prada, ik was toen hoofdredacteur van Elle Girl. Ik wist dat er shows waren, maar meer dan dat ook niet. Samen met een collega ging ik er op de bonnefooi heen, allebei op slippers. Smekend stonden we voor de deur, maar ze lieten ons natuurlijk niet binnen zonder uitnodiging. Tot we op het allerlaatste moment ineens toch door mochten lopen. Ik kan me elke seconde van die show nog voor de geest halen. Het was een show met raffia-achtige hoedjes, reggae muziek en de kleuren rood, geel groen. We stonden helemaal achteraan en we konden net de hoofden van de modellen zien. Het was fantastisch.
Er zijn mensen die een uitnodiging in de schoot geworpen krijgen. Die zitten op de voorste rij en weten niet half hoe ze het moeten waarderen. Het is juist nog geweldiger als je moet buffelen om binnen te komen. Dat hebben we later ook met collega’s vaak gedaan. Dan gaf ik mijn kaart aan een stylist die mee was. Op dat moment kenden ze me vaak wel bij de shows en dan zei ik dat ik mijn kaart in het hotel vergeten was. Of de sandwich, ook zo’n beproefde methode. Dat je dan iemand stiekem tussen jou en een collega inklemt en dan heel snel doorlopen. Dan moest je jezelf er vervolgens binnen nog wel even ergens zien tussen te proppen.’
Zijn modeshows altijd zo fantastisch?
‘Nee, het verschil is groot. Bij sommige shows springen de tranen je in de ogen en anderen zijn totaal niet inspirerend. Het is ook wel steeds gekker geworden allemaal. Bijvoorbeeld bij Philipp Plein, daar bouwen ze hele achtbanen of steken ze auto’s in de fik. Echt belachelijk en ook nog eens heel gevaarlijk als je met z’n allen in een tent zit. Chanel is ook altijd wel een gekkenhuis: windmolens of een hooiberg waar een orkest met Lily Allen uitkomt. Het allerdomste was een ijsberg midden in de Grand Palais. Het zijn ook vaak niet de sterkste merken waar ze het moeten hebben van het decor, maar dat zijn wel de shows die je na een paar minuten al op Instagram ziet verschijnen.’
De shows zijn dus gekker geworden. Wat heeft u nog meer zien veranderen in de mode-industrie de afgelopen jaren?
‘De snelheid is enorm toegenomen. Toen ik begon was het mobieltje net uitgevonden en we hadden net e-mail. Kun je nagaan, oma vertelt. Wij gingen naar de shows, we keken echt naar de kleding en maakten af en toe snel een tekeningetje van wat we zagen. De bladen waren toen echt de trend reporters, wij wisten als enige wat er bij de shows getoond werd. Nu is alles live te volgen op Instagram of Twitter. Dan is de vraag wat de waarde nog is van je berichtgeving.
Het gaat naar mijn idee ook steeds minder om de kleding, om de betovering, om het vakmanschap. Het is voor een groot deel een keiharde business, die er heel vaak op gericht is om mensen geld uit de zak te kloppen. Je hoort elk jaar dat je bijvoorbeeld dit seizoen echt een hele wijde rok moet kopen of dat iets de nieuwe kleur is. Terwijl de enige zinvolle boodschap is: als je iets koopt, denk er goed over na. Zorg dat het iets is waar de maker ook goed voor betaald krijgt en wat je lang kunt dragen. Een kledingstuk is inmiddels gedegradeerd tot wegwerpartikel dat je maar meteen op Vinted pleurt als je er klaar mee bent. Dat vind ik echt zonde.’
Maken dat soort misstanden het moeilijk om over de modewereld te schrijven?
‘Ja, het werk is fantastisch tot je gaat nadenken. Lig je daar aan het champagne-infuus aan de Côte d’Azur op kosten van Vuitton en dan vind je de show echt ruk. Dan denk je wel: Wat doe ik hier eigenlijk? Is dit wel zo journalistiek? Toen ik hoofdredacteur was bij Elle vond bijvoorbeeld de moord op Theo van Gogh plaats. Ik was toen aan het werk op kantoor. Het lichaam was nog niet koud en ik zat naar T-shirts van Diesel te kijken met gelaserde gaatjes erin. Dan dacht ik wel: hallo, er ligt daar iemand met gaten van een mes in zijn lichaam. Maar je moet het natuurlijk ook niet dood relativeren. Het is een heel mooi en interessant vak. Mensen zijn nou eenmaal altijd bezig met hoe ze erbij lopen en mode is overal. Het T-shirt van Zelensky is bijvoorbeeld net zo goed mode. Het is een leuk spel om daarover te schrijven, maar het is af en toe wel een spagaat.’
Speelt die spagaat een rol in waarom u weggaat bij de Volkskrant en vanaf maart hoofdredacteur bent bij L1?
‘Ja, tijdens de lockdowns dacht ik: ‘’Hèhè eindelijk zijn we in de mode een beetje geland, we weten weer waar het echt om gaat.’’ Er werd verbetering beloofd in de industrie. Dat idee lijkt nu alweer helemaal weg. Ik wil niet zuur worden, maar het heeft wel meegespeeld met de overweging om te stoppen. Ik was uit mezelf nooit gaan solliciteren, maar het kwam voorbij. Ze belden en ik bedacht me dat dit misschien wel een natuurlijk moment was om het achter me te laten en het stokje door te geven aan een nieuwe generatie.’
Eerst de bladenwereld, toen de krant, u heeft meerdere boeken geschreven en wordt nu dus hoofd van een omroep. Enorm uiteenlopende werkvelden. Wat is de gemene deler in die functies?
‘Dat ik elke keer weer iets nieuws kan leren en ook dat ik dingen zelf kan bepalen. De baas zijn heb ik wel gemist de laatste jaren. Als modejournalist bij de krant ben je een beetje een eenmansfractie. Dat is heel fijn want je hebt veel vrijheid, maar het is ook een beetje alleenig. Doordat ik lang hoofdredacteur ben geweest, vind ik vaak iets van hoe het gaat bij de krant. Als moderedacteur kun je wel wat roepen maar het is dan niet jouw positie.’
‘Ik zit vaak hardop te lachen tijdens het schrijven.’
Nu u binnenkort geen modejournalist meer bent zullen anderen het van u over moeten nemen. Als advies voor mogelijke opvolgers: hoe schrijf je een goed stuk over mode?
‘Ik probeer het vooral altijd helder te maken, ook voor mensen die geen grote interesse hebben in mode. Je moet het zien alsof je een kind groente wilt laten eten die hij of zij eigenlijk niet lust, ik zorg er altijd voor dat er appelmoes bij zit. Iets wat het levendig of herkenbaar maakt, zoals een kwinkslag of een vergelijking die de lezer niet verwacht. In een van mijn laatste stukken voor de Volkskrant vergelijk ik de wijde rokken op een schilderij van Velázquez met een outfit van rapper Lil Nas X. Terwijl ik zoiets schrijf, zit ik vaak hardop te lachen. Ik heb dan plezier in het schrijven en dat heeft iemand dan hopelijk ook tijdens het lezen.’
Wat moet een goede modejournalist nog meer in huis hebben, naast plezier in het schrijven?
‘Een combinatie: je moet drive, heel lelijk woord, gedrevenheid hebben, maar ook nieuwsgierigheid en je moet schijt hebben aan wat mensen van je denken. Als modejournalist kom je veel naargeestigheid tegen van mensen die zeggen: ‘’Mode, dat is toch niks.’’ Daar moet je niet naar luisteren. Blijf je verder ook altijd bijscholen. Ik heb bijvoorbeeld vorig jaar nog vakken over mode gevolgd bij de UvA. Lees ook veel en ga naar films en tentoonstellingen, maar kijk vooral goed om je heen. Wat zie je? Hoe lopen mensen erbij en waarom? Wees nieuwsgierig. Zie mode overal.’