Trots vertelt Jaap van Deurzen over de Hollandsche Waterlinie die Weesp meermaals heeft beschermd, over de Vecht die door stad stroomt en over kilometers fietsen door de weilanden van het noordelijkste puntje Groene Hart. Je zou bijna vergeten dat Jaap in Rotterdam is geboren. “Ik ben dol op Weesp. Ik zou hier nooit meer weggaan. Het kleinere, de gemeenschap, de architectuur: ik hou van dit soort stadjes. Wel neem ik wanneer ik in Rotterdam ben vanzelfsprekend het Rotterdamse accent iets meer aan. Ik ben dol op Rotterdammers, maar niet meer op Rotterdam.’’
Als oorlogsverslaggever zal Jaap zijn veilige haven meermaals verlaten: “Ik vond het heerlijk om op pad te zijn. Bijna ziekelijk wilde ik weer naar een ramp of oorlogsgebied, dat vond ik prachtig, maar tegelijkertijd was thuiskomen heerlijk. Thuis krijgt een extra dimensie wanneer je in een oorlogsgebied staat wetende dat je nog altijd een mooi huisje in Weesp hebt staan.” Jaaps moeder heeft zijn drang naar oorlogsgebieden nooit begrepen: “Ik moest het elke keer uitleggen en het was altijd tranen. ‘Waarom doe je dit nou toch? Wat moet je nou nog bewijzen? Gek, blijf gewoon thuis!’ Later liet ik mijn moeder over mijn vertrek pas weten als ik het land al uit was.”
Maar het onbegrip van zijn moeder is niet onbegrijpelijk. Waarom zou je je leven op het spel zetten door af te reizen naar de gevaarlijkste gebieden? Jaaps fascinatie voor verslaggeving begon op zijn tiende met de strip Kuifje: “Dat was een razende reporter die de hele wereld overging. Ik vond dat zo retespannend. Op een gegeven moment schreef ik zelf verhaaltjes, die ik dan voorlas aan mijn moeder voor ik naar bed ging.” Het is de mix van avontuurlijkheid, reislust, passie voor geschiedenis, verhalen vertellen en sensatie die Jaap uiteindelijk naar de journalistiek dreef. Het resultaat: een carrière die zo indrukwekkend is dat er een boeiend boek over geschreven kan worden. En dat is gedaan: Camera Loopt: dertig jaar op reportage voor RTL Nieuws.
In je boek schrijf je dat jouw reis naar de voormalige Republiek Joegoslavië in 1995 de eerste échte oorlog is waar je verslag van gaat doen. Met welk gevoel vertrok je?
“Bleu. Ik wist niet wat ik aan zou treffen. Ik had geen ervaring in oorlogsgebieden, behalve dan Noord-Ierland, waar de ene dag een katholieke aanslag was, waarop de volgende dag een protestants antwoord kwam. Maar Joegoslavië was anders. Ik ging gewoon op m’n klompen ergens naar toe en het zou wel goed komen. We gingen naar gebombardeerde dorpen maar hadden geen idee of er nog boobytraps lagen. Ik denk dat ik daar ook de grootste fout heb gemaakt die je überhaupt kunt maken.”
Want je krijgt daar een automatisch geweer op je gericht. Hoe belandde jij in die situatie?
“Dat komt niet door mij,” zegt Jaap lacherig, “maar door Stan Storimans. Stan was een man die zei: ‘Ik ga zonder verhaal niet terug’.”
Jaap is met cameraman Stan Storimans en geluidsman Robin Pillekers op zoek naar een vluchtelingenkamp in Kroatië, waar aanhangers van de Bosnische zakenman Fikret Abdić worden vastgehouden. Abdić werkte samen met de Serviërs in plaats van de Bosnische regering, waardoor zijn volgelingen – voornamelijk moslims – als verraders werden gezien. In Kroatië waren ze niet welkom en werden ze onder erbarmelijke omstandigheden volledig afgezonderd van de buitenwereld door een cordon van commando’s.
“We werden weggevraagd, maar Stan reed bij elk motorblok door, wapperend met z’n perskaart in z’n hand.’’
Hoe zat jij naast Stan in de auto?
“Ik scheet peuken. Ik had dit nooit gedurfd. Nooit! Ik kan wel op m’n borst gaan slaan en denken: ‘Wat waren we allemaal lekker bijdehand,’ maar nee, het was Stan die zei: ‘We hebben er vier uur voor gereden en ik ga niet zonder verhaal naar huis.’ Maar goed, we mochten er dus niet in. Toen zijn we op een heuvel gaan staan, in het felle zonlicht. De commando’s konden ons silhouetten zien.”
Word je roekeloos in the heat of the moment?
“Ik was echt bang. Stan was voor niemand bang. Ik stond daar op die heuvel een soort stand-uppertje te repeteren, en ineens stond er een commando met een geweer op het achterhoofd van Stan gericht. Waarop Stan zei: ‘Ook goeiemorgen.’ Droog, geen spoortje angst. En ik dacht: nu is het afgelopen.”
Hoe is het om de dood in te kijken?
“Er is niets ergers. Je krijgt een zucht door je maag. Het is nu voorbij. Ik stond nog te schreeuwen: ‘Journalista, Journalista!’, dat woord slaat natuurlijk helemaal nergens op.’’
Kijkend in de loop van een geweer, ga je dan af van wie je houd?
“Zo ver niet. Ik zag ook niet mijn hele leven in een paar seconden voorbij flitsen, maar ik was gewoon echt bang. Echt, ik scheet bijna in mijn broek en dacht nu zijn we te ver gegaan, dit hadden we niet mogen doen. Ik had meer spijt.”
Het zijn uiteindelijk Van Basten, Gullit en Cruijff die de situatie doen de-escaleren.
“Ik begon over voetbal, de Nederlandse iconen en toevallig raakte ik daarmee een goede snaar. Een van die soldaten had een foto van een van de spelers boven zijn bed hangen. De angel was ineens uit hun boosheid verdwenen.’’
Ik geloof dat Hans Jaap Melissen meer dan gelijk heeft: van oorlog ga je houden.
Het is de eerste keer dat Jaap een zogenaamd ‘engeltje’ verliest. Er zullen er nog zeker drie volgen. In Afghanistan, wanneer hij en zijn team midden in de nacht zonder escorte een levensgevaarlijke grensovergang maken. En in Oekraïne, waar op driehonderd meter afstand een kippenboerderij aan gort wordt geschoten—Jaap had zijn schietvest niet aan. Ondanks de verspeelde engelen heeft Jaap nooit gedacht aan stoppen.
“Nee. Nee. Ik geloof dat Hans Jaap Melissen meer dan gelijk heeft: van oorlog ga je houden. En van zo’n intens leven. Je krijgt geen draaiboek mee. Je weet niet wat er gaat gebeuren. Ik wilde graag die menselijke verhalen vertellen. Ik wilde erbij zijn. Ik wilde een beetje meeschrijven met de geschiedenis, hoewel dat arrogant klinkt natuurlijk.’’
Je spreekt over ‘engeltjes’. Ben je bijgelovig?
“Nee. Ook niet gelovig. Ik had altijd één zakmesje bij me van mijn zoontje, dat is misschien wel een talismannetje geweest. Dat is toen afgepakt door een Afghaanse douane. Dat is nog een hele hel geweest. Ik heb het vliegtuig ervoor opgehouden.
Dat mesje moest dus altijd mee, tot het niet meer kon. Waren er ook dingen die jij thuis achterliet voordat je vertrok? Brieven voor als je misschien niet meer terug zou komen?
“Nee geen afscheidsbrieven of wat dan ook.” Jaap kijkt bedenkelijk: “Daar heb ik niet eens aan gedacht, nooit. Deze vraag heb ik ook nooit gehad. Ik had natuurlijk wel een testament, dat was een verzekering, maar nooit brieven.”
Ging je er bij het vertrekken dan altijd vanuit dat je terug zou komen?
“Nee. Ik ging ook altijd wel weg met angst, want ik wist niet waar ik terecht zou komen. Zeker na 9/11, toen ik naar Israël werd gestuurd—wat niet lukte—en daarna naar Afghanistan, wat wel lukte. Veel Afghanen wonen in Pakistan en die vonden het verschrikkelijk dat de Amerikanen het hele Tora Bora-gebergte aan het plat bombarderen waren. Dus wij van de pers, werden ineens de vertegenwoordiger van het Westen dat hun land aan het bombarderen was. In Pakistan ben ik ook een engeltje verloren.’’
In je boek vraag je je af of je jouw vertrek je ‘mannetjes’ wel mag aandoen. Mag dat?
“Eigenlijk niet, nee. Mijn zoons zijn het belangrijkste. Als er ooit een had gezegd: ‘Jaap—mijn kinderen noemen me gewoon Jaap—doe dat alsjeblieft niet, want ik krijg er last van,’ dan had ik dat heel moeilijk gevonden. Maar ja, dat hebben ze me nooit gevraagd. En eerlijk gezegd ben ik daar wel blij om, want anders had ik een hele rare keuze moeten maken.”
En als jouw zoon jouw werk zou willen doen?
“Ik zou het hem aanraden!”
In 2018 komt er een einde aan Jaaps intensieve reportagebestaan. Hij bereikt de pensioengerechtigde leeftijd, maar blijft nog zeker twee jaar columns schrijven en af en toe een reportage maken voor RTL Nieuws. In 2020 stopt hij definitief wanneer hij te horen krijgt dat RTL vanwege de coronacrisis moet bezuinigen.
Maar eens een verslaggever, altijd een verslaggever. Jaap volgt het nieuws nog altijd op de voet, schrijft columns op zijn eigen webpagina, werkt als verslaggever voor MAX Magazine en geeft door heel het land voordrachten over dertig jaar reportagewerk. Toch blijft het wennen dat hij niet meer naar oorlogsgebieden gaat. “Als er nu, tijdens dit gesprek, een telefoontje komt met de vraag of ik vanavond naar Oekraïne kan, zou ik tegen jou zeggen: ‘Bedankt, we bellen nog wel, maar ik ga er nu vandoor’. “Het was echt een gat. Net toen ik stopte, braken oorlogen uit in Oekraïne, Gaza, Sudan en Congo. Ik mis het enorm. Ik zeg het met droge ogen, maar ik kan wel janken. Nee joh, zo erg is het nou ook weer niet. Maar mijn vrouw zegt ook: als je de kans krijgt, moet je het doen.”
In 1996 vertrek je naar Rwanda om verslag te doen van de vluchtelingenstroom na de genocide. Je schrijft dat je daar ‘de hel op aarde’ zag. Is er een Jaap van vóór en een Jaap van na het zien van de hel?
“Daarvoor had ik al veel conflicten verslagen, maar dit was in het kwadraat. Het leed dat ik daar heb gezien, heeft me wel een paar schuldcomplexen opgeleverd. Mensen die door het raam van de jeep hun baby aanboden, en dat ik het moest dichtdraaien terwijl ik dat handje nog omhoog zag gaan.”
“Op een gegeven moment zijn we als een malle water en voedsel gaan uitdelen, met de gedachte: dan doen we tenminste iets. Maar dat was het stomste wat we konden doen. Voor we het wisten, was de hele jeep omsingeld door mensen die begonnen te klauwen. Het was waanzin! Het recht van de sterkste. We reden op een gegeven moment tegen een vluchtelingenstroom in—honderdduizenden mensen—en langs de kant van de weg lieten ze stervende kinderen achter. Ik heb de reportages nog.”
Het schuldgevoel zit ’m in de vraag: had je dat kindje niet kunnen meenemen om af te geven? Want het aanbieden van je eigen kind is het laatste wat een moeder doet.
Schuldcomplexen?
“Ja. Arnold Karstens was er ook en hij heeft ons de huid vol gescholden omdat we wél een stervend kind stonden te filmen, maar het niet meenamen. Maar vijftien meter verderop lag al het volgende kind, naast zijn dode moeder. Wij zijn geen hulpverleners. Karstens deed het wel. Hij pakte het kind op en bracht het naar het Rode Kruis, waar het alsnog overleed. Maar goed, ik denk dat hij het voor zijn verhaal nodig had.
Het schuldgevoel zit ’m in de vraag: had je dat kindje niet kunnen meenemen om af te geven? Want het aanbieden van je eigen kind is het laatste wat een moeder doet. Ze kon niet eens op haar benen staan en dat kind hing er ook maar bij. Dat beeld krijg ik nog wel eens terug. Koud krijg ik het ervan.” Jaap toont zijn met kippenvel bedekte arm.
In je boek beschrijf je dat het soms voelt als ‘aapjes kijken’, ‘lijkenpikkerij’, of hoog voyeurisme. Waar trek je de grens tussen wat je wel en niet filmt?
“Het meeste wil je filmen, omdat het onderdeel is van het verhaal. Je bent bang dat je het niet goed kunt vertellen zonder die beelden. Maar we hebben het altijd zo kuis mogelijk gedaan. Dat betekent niet dat je het niet op je netvlies krijgt.
In Rwanda waren we in ziekenhuizen waar kinderen stierven of helemaal leegliepen door cholera. Ik vind persoonlijk dat je dat móét filmen. Maar tachtig procent is nooit uitgezonden.”
Waarom zou je iets filmen waarvan je eigenlijk bij voorbaat weet dat het te heftig is voor het nieuwsbulletin?
“Je wilt het niet missen, omdat het jouw verhaal ondersteunt. We zeiden weleens: ‘Schitterend shot, jongens! Prachtig shot!’ Maar dat is het natuurlijk niet. Dat is ziek.
Zo waren we bij de tsunamiramp in Banda Aceh, waar we een visser filmden die alles was kwijtgeraakt—zijn vrouw, zijn kindje. Hij had ons meegenomen in zijn bootje naar een klein eilandje, waar alles was verwoest. Hij huilde, huilde en huilde. En na afloop dachten we: ‘In de pocket!’ Je scoort over de rug van die jongen, maar het vertelt wél het verhaal.”
Jaap wisselt zijn werk als wereldwijde oorlogsjournalist af met periodes waarin hij verslag doet in eigen land. Het nieuws is hier vaak luchtiger vergeleken met een oorlog of natuurramp. Het komt zo regelmatig voor dat er een zogenaamd ‘Japie’ gemaakt moet worden: een human-interest verhaal à la Jaap van Deurzen, met een lossere aanpak en ruimte voor humor—maar zonder dat het moet om maar leuk te zijn. Bijvoorbeeld een verslag over het eerste vaatje haring of de eerste mooie zomerdag.
Word je niet cynisch van binnenlandse reportages maken wetend dat het leed en de pijn elders vele malen erger zijn?
“Ik vond dat ik ze wel moest maken. Wie ben ik om dat niet te doen. Maar het gezeik in dit kleine kikkerlandje… Man, man, man. Krijg toch de zenuwen. Vergelijk het nou eens met Gaza. Je leeft in een hemel hier. Maar dat kan ik niet ten uitdrukking brengen natuurlijk. Want iedereen leeft zijn eigen realiteit.”
Houd de afwisseling tussen oorlogsverslaggeving en binnenlandse reportages je fris?
“Ik denk dat als je telkens weer met je benen in de Hollandse klei staat, of je nu een onbenullig of een belangrijk onderwerp hebt—want die zijn natuurlijk ook gemaakt—dat het een balans brengt in je werk. Ik vond dat een voordeel. En je gaat koesteren wat je hier hebt in dit land.”
Mensen leren niet. Het wordt niet beter.
Ben jij hoopvol naar vrede op aarde?
“Nee. De geschiedenis herhaalt zich, steeds grover. Wat er in Gaza gebeurt, we stonden erbij en keken ernaar. In Rwanda grepen we niet in als internationale gemeenschap. Kijk naar wat er nu in Sudan gebeurt, in Congo—landje pik. En onze eigen Donald die Groenland wil inlijven. Mensen leren niet. Het wordt niet beter.”
Rutger Bregman schrijft in zijn boek dat de meeste mensen deugen. Eens?
“Ik denk het in principe wel. Geen enkel kind wordt slecht geboren, maar ik denk dat we slecht worden gemaakt. Het laagje beschaving is een heel dun vernisje. De beest zit in ons. Ik zag het in Rwanda. Ik zag het in Joegoslavië, in Oekraïne, Gaza noem maar op. Zodra de mogelijkheid zich voordoet, ontstaat ook de beest in de mens.”
Gedurende het gesprek kijkt een trompetterende Miles Davis vanuit een poster op ons neer. Jaap is een ”jazzman” en het is deze ”trompetgod” die altijd met hem mee is gereisd. Jaap zelf speelt gitaar en zingt. Momenteel geeft hij voordrachten over zijn 30 jaar reportagewerk, en hij is van plan om na zijn voordracht af te sluiten met gitaar en zang. “Na zo’n voordracht wil ik drie nummers spelen die iets te maken hebben met oorlog, bijvoorbeeld Universal Soldier. Daarna een paar nummers van Cornelis Vreeswijk, en ik sluit af met een liefdesliedje. Maar ik ben wel helemaal doorweekt van de zenuwen.” Het geven van voordrachten, laat staan zingen, is voor Jaap iets anders dan verslaggeving, waar hij nooit last van zenuwen had. Jaap speelt met dit muzikale idee en zal het dan waarschijnlijk ook wel gaan doen. Hij is van de school doe het! Als ik hem vraag wat hij toekomstige journalisten zou willen meegeven, antwoordt hij: “Blijf nieuwsgierig! Stel niet uit, maar doe! Als je schrijver wil worden, moet je elke dag iets schrijven. Als je in de videojournalistiek wilt, probeer alles om het te doen. Niet uitstellen. Nee, dwing het af. Je moet het doen.”
Tot slot, je krijgt altijd de vraag wat het ergste is dat je hebt meegemaakt, maar ik wil je vragen: wat is het mooiste verhaal dat je hebt gemaakt?
“Je bent de eerste die dat vraagt. Ik zou het je even moeten laten zien.” Jaap pakt zijn laptop en opent een mapje waarin zijn reportages netjes naast elkaar staan. Het is snel gevonden. “Mijn Magnum Opus.” We kijken naar een verslag van het Matchmakers Festival in het dorpje Lisdoonvarna, West-Ierland. Hier komen elk jaar boeren en boerinnen samen om een partner te vinden, met hulp van matchmaker Willie Daly. “Een onaantastbare man. Alles klopte. Hij klopte. De mensen klopten. Het feest klopte, en daar heb ik toen drie minuten van gemaakt. Daar sluit ik altijd mijn voordracht mee af. Ik stort een bak ellende over mensen uit. Ik vertel over mijn fouten, mijn eigen persoonlijke zwakheden. Maar we eindigen met de liefde.”