Hoe Jeroen Elshoff zijn commentatorschap beleeft: “Ik kijk mijn wedstrijden altijd helemaal terug. Dat geeft me rust.”
verhaal, gepubliceerd op 16 Apr 2024, door Pol van Tilburg

Jeroen Elshoff, geboren op 2 februari 1977 in Alkmaar, is al meer dan vijftien jaar actief bij de NOS als commentator. Wat ooit begon met stukjes schrijven voor de Leeuwarder Courant is inmiddels uitgemond in wekelijks verslag doen van wedstrijden op het hoogste podium van Nederland. We spreken hem in dit interview over zijn pad naar de NOS, interviews met trainers en zijn lange nachten na een becommentarieerde wedstrijd.

“Ik denk dat er best een ‘commentaarschool’ opgericht zou kunnen worden, maar je leert het vak het best door de deur uit te gaan en het in de praktijk te leren.” (Foto: Pol van Tilburg)

Ik begin even bij het begin. Jij hebt de School voor de Journalistiek afgerond. Maar, ik had gelezen dat jij daar eigenlijk nog niet zozeer bezig was met voetbal omdat daar amper de mogelijkheid was om iets met sport te doen?
Klopt, de School voor de Journalistiek in Utrecht duurde vier jaar en in die periode worden je stages verplicht en aangeboden. De eerste stage doe je bij een schrijvend medium, in mijn geval de Leeuwarder Courant. Daarnaast is het de bedoeling dat je je breed oriënteert. Je wordt dus niet gelijk op sportgebied ingezet, maar ook op bijvoorbeeld de binnenland- en regieredactie. Zo moest ik rubrieken schrijven over mens en dier, waardoor je bij mensen thuiskomt. Dan schrijf je over hun passie voor het varkentje dat ze hebben of het paard dat ze in de tuin hebben staan. Dat vond ik leuk, want daardoor word je ook gedwongen interesse te hebben in mensen en niet alleen maar te schrijven over of iets buitenspel was, of hoe mooi een doelpunt was. Daarna volgt er wel een differentiatie: in mijn geval sport. Ik heb drie maanden stage gelopen bij TV Rijnmond, maar dat was slechts een heel klein deel van zo’n opleiding. Daarbij heeft dat natuurlijk nog totaal niets met commentaar geven te maken, want daar is geen opleiding voor.


Heeft dat je nog tegengehouden? Vond je dat zonde van die opleiding of ben je daar alleen maar blij mee?
Ik heb er in bepaalde facetten wel veel aan gehad, maar als het gaat om het geven van commentaar an zich, is het doen de enige leerschool. Toch zijn er ook andere paden, zoals beginnen in je eigen regio. Iemand anders, Arman (Avzaroglu, red.), is hier binnengekomen bij de NOS door een eigen bandje in te sturen. Na een paar keer oefenen werd hij al naar het stadion gestuurd en zo is hij commentator geworden. Kortom: het is voor iedereen anders.

Als je kijkt naar het vak commentatorschap, kan dat volgens jou alleen maar spelenderwijs geleerd kan worden? Misschien is er wel een reden dat ze het niet op een studie aanbieden omdat ze denken “je moet het gewoon doen”.
Ik denk dat er best een ‘commentaarschool’ opgericht zou kunnen worden. Alsnog geloof ik dat je, net als bij presenteren en verslag doen, dit vak het beste leert door de deur uit te gaan en het in de praktijk te leren. Maar: je kan mensen wel handvaten meegeven die helpen om het vak goed uit te oefenen. Dat zou dan op een school van journalistiek of een ‘media-universiteit’ kunnen. Ik zou het zelfs heel leuk vinden om studenten die dat willen worden te begeleiden. Alleen, het is denk ik niet zo dat als je op een school een paar maanden het vak commentaar geven leert van bijvoorbeeld mij of iemand anders, dat je dan gelijk een goede commentator bent. Daarvoor moet je echt vlieguren maken en dat kan meestal niet tijdens een opleiding.


Hoe belangrijk is een stem daarin? Kan je dat nog leren of is dat iets wat je wel of niet hebt?
Nou ja, kijk, je hebt een stemklank. Binnen dat kader kan je werken met stemcoaches. Dan spreken we over intonatie en over hoog of laag. Maar, en dat is net als met zingen, als je niet zo’n mooie stem hebt, dan wordt het wel lastig, want dan gaan mensen zich eraan storen. Daar kan je niet zoveel aan doen. Aan de andere kant ken ik weinig mensen van wie ik denk “je hebt zo’n verschrikkelijke stem. Dat zou als commentator niet kunnen.” Daarom geloof ik dat er in alle vormen wel ergens een oplossing is.


Heb jij er zelf veel aan moeten werken?
Aan mijn stem? Nou, ik heb logopedie gehad. Ik kom uit Noord-Holland en dat kon je soms horen, aangezien ik toen een wat dikkere ‘l’ had. Toen zeiden ze (bij de NOS, red.) “ga eens op spraaklessen kijken of je dat kan bijschaven”. Dat was binnen no-time gebeurd.

Had je in het begin al door dat het daarmee nog niet helemaal niet goed zat? Of kwam het juist als een soort van klap binnen dat ze vrij hard waren?
Ik geloof niet zozeer in hard, meer in eerlijk. Ik kwam destijds bij de NOS werken op hun verzoek. Zij hadden mij namelijk benaderd.


Want je kwam van Ziggo?
Klopt, ik ben binnengehaald hier. En toen zeiden ze “we zouden het prettig vinden als je kijkt of je daar nog iets aan kan doen, want we denken dat dat mooier kan”. Dat vind ik niet zozeer hard, eerder oprecht. Soms worden dingen gezegd die misschien hard kunnen aankomen, maar met de intentie je beter te maken. Ik begrijp dat dat moeilijk kan zijn voor mensen, omdat het ook voelt als kritiek. Toch denk ik dat, als je er voor open staat, je er alleen maar beter van wordt. Kortom: ik vond dat eigenlijk heel prettig.


Waarschijnlijk zal het ook met de beste bedoelingen vanuit hen geweest zijn.
Ja, maar soms kunnen dingen die heel goed bedoeld zijn best hard aankomen, zeker als je jong bent. Alsnog denk ik dat je altijd ervan uit moet gaan dat als je bij een bedrijf werkt en iemand coacht je, het bedoeld is om je beter te maken. En dat hoeft niet altijd met de mantel der liefde; dat kan ook rechtstreeks. Als jij me straks dit interview terugstuurt en ik zeg tegen je “ik heb dit anders gezegd” of “ik zou dat veranderen”, dan bedoel ik dat niet om jou een deuk op te laten lopen, maar meer omdat ik denk dat het dan een stuk beter wordt en jij uiteindelijk ook.

De keuze voor commentator, was die uiteindelijk bewust? Je hebt ook nog de schrijvende journalistiek bedreven, vertelde je. Of wilde je als jochie van acht ook al de nieuwe Theo Reitsma worden?
Nou ja, Theo Reitsma niet, maar ik weet wel dat ik vanaf dat ik klein was commentator wilde worden. Eerst profvoetballer, toen ik zeven was, maar het werd vrij snel duidelijk dat dat een lastige route werd. Commentaar geven vond ik eigenlijk net zo tof. Dus nee, ik kan me niet herinneren dat ik brandweerman, accountant, stratenmaker of president van Amerika wilde worden.


Deed je toen ook al, want ik denk dat FIFA toen nog niet bestond…
Nee, toen had je Sensible Soccer op, en dan ga ik heel ver terug, de Commodore 64. En om alvast antwoord te geven op je vraag: ja, ik gaf commentaar bij mijn eigen computerspelletjes, en ja, ik ging als jochie met de bal naar buiten, in mijn eentje, en ik gaf een voorzet op niemand, maar ik gaf daar wel commentaar bij alsof ik (Gerald, red.) Vanenburg en (John, red.) van ’t Schip was.

Haha, dat deed ik ook vroeger.
Ja, precies. Grappig.


Oké, even over de band met de spelers, want naast het geven van commentaar interview jij ook spelers en trainers. Hoe is dat eigenlijk, die relatie? Ik kan me voorstellen dat er verwacht wordt dat zo’n band niet te innig mag zijn vanwege mogelijke subjectiviteit die vervolgens kan optreden.
Kijk, ik hoor jou praten over wat er van ons wordt verwacht…

Ik weet niet of er verwachtingen zijn?
Nee, precies, maar je zou kunnen denken dat je als commentator een soort handboek meekrijgt met wat er van je wordt verwacht. Dat is er niet: je vaart op je eigen journalistieke kompas en op het moment dat het kompas een keer naar de andere kant doorschiet, dan is het normaal dat je daar op wordt aangesproken, al heb ik dat nog nooit meegemaakt. En om op de vraag terug te komen: mijn band met spelers is nu anders dan twintig jaar geleden. Ten eerste, je wordt zelf ouder, dus je kijkt niet meer in de ogen van generatiegenoten. Toen ik met Rafael van der Vaart en Wesley Sneijder stond, waren we ongeveer even oud. Dus dan heb je soms een wat andere klik. In die tijd ging je als media ook op een andere manier met spelers om. Dan kon je nog anderhalf uur gewoon met iemand zitten, of iemand nog eens een lift naar huis geven. Dat is tegenwoordig niet meer zo. Het is allemaal zo afgeschermd. Al bij al denk ik niet dat het nodig is om een band met een speler te hebben, maar ik ken sommige spelers wel goed. Met de een bel ik wel eens gewoon om te vragen hoe het is om de relatie te onderhouden en met de ander heb ik minder tot geen contact. Na afloop moet je zorgen dat je objectieve journalistiek bedrijft voor zover mogelijk en fatsoenlijke en interessante vragen stelt. Dat lijkt me het belangrijkste.

Mijn band met spelers is nu anders dan twintig jaar geleden. In die tijd kon je nog anderhalf uur met iemand zitten of iemand bij wijze van spreken een lift naar huis geven.


Je denkt soms niet na een interview met een speler met wie je een goede band hebt: misschien had ik iets kritischer kunnen zijn? Of weet je dat heel goed te scheiden?
Ik heb daar zelf geen last van. Op het moment dat ik iemand die ik goed ken ineens hele aardige vragen stel, terwijl die een heel slechte wedstrijd heeft gespeeld en er vier in eigen doel heeft geschoten, dan gaat het ten koste van mijn eigen integriteit. Ik ben er van overtuigd dat als je een goede band hebt met iemand, trainer of speler, dat die dat ook begrijpt. Het kan altijd voorkomen dat het grimmig of onfatsoenlijk wordt. Een speler of trainer kan ook denken dat jij aan zijn stoelpoten zit te zagen. Maar, op het moment dat ik naar mijn mening oprechte, fatsoenlijke, en kritische vragen stel en de ander schiet daarvan in de vlekken, dan moet je er samen uitkomen na afloop, of niet. Ik zou me nooit laten beïnvloeden door een band. Ik had dit weekend namelijk nog een interview met Regilio Simons…

De vader van?
Ja, de vader van en nu ook de hoofdtrainer van FC Volendam. Die ken ik sinds een half jaar iets beter en dat vind ik een hele aardige vent. Maar ja, Volendam speelde heel slecht, dus dan zou het gek zijn als ik tegen hem ga zeggen “het is iedereen zijn schuld, behalve die van jou”. Dat zou ik naar mezelf toe ook eigenlijk vrij vreemd vinden. Dus nee, ik vind dat een band met iemand nooit in de weg moet staan van kritische vragen


Heb je vaak onvrede na een interview? Dat een speler of trainer je aanspreekt en kritiek levert op een bepaalde toon of vraag?
Nee, dat gebeurt eigenlijk zelden. Toch heb ik weleens een trainer geïnterviewd over het gedrag dat hij vertoonde richting de vierde official, opzichtig klagen, etc. Daar stelde ik een paar vragen over, en na afloop van het interview vroeg hij: kon je me vooraf niet vertellen dat je het hierover ging hebben? Maar ja, zo werkt het natuurlijk niet. Het zijn snelle ‘tv-interviews’ na afloop van een wedstrijd. Over het algemeen gaat dat hartstikke prima, of het nu kritische interviews zijn of niet. En heel soms gebeurt er iets. Ik heb met Henk Fraser ook weleens meegemaakt dat hij boos wegliep.


Wegliep?
Ja, of dat hij in het interview de strijd met mij aanging, omdat hij dacht dat ik hem een loer wilde draaien. Toen heeft hij na afloop op een persconferentie nog zijn excuses daarvoor aangeboden. Dat had wat mij betreft ook niet gehoeven.

Persoonlijk aan jou?
Ja: “ik reageerde net wat fel op het interview, dat was niet mijn bedoeling”. Dat hoeft helemaal niet. Je staat daar soms met hele geëmotioneerde mensen na winst- of verliespartijen. Dat vergt ook van degene die de vragen stelt enig empathisch vermogen en begrip, zonder dat je alle kritische vragen daardoor weg moet laten. Ik vind het vooral belangrijk dat een interview vermakelijk is. Dat kan ook als iemand verloren heeft, of gewonnen. Er zijn allerlei manieren om op een leuke manier een gesprek met iemand te voeren. Ook als het voor degene waarmee je het interview maakt een hele lastige situatie is.

Op het moment dat ik iemand die ik goed ken ineens hele aardige vragen stel, terwijl die een hele slechte wedstrijd heeft en er vier in eigen doel heeft geschoten, dan gaat het ten koste van mijn eigen integriteit.


Ik las tenslotte ook dat jij altijd je eigen becommentarieerde wedstrijd diezelfde avond nog terugkijkt. Lig je dan altijd om twee of drie pas in bed?
Dat is nog vroeg.

Echt waar?
Ja, ik probeer het minder te doen, maar ik merk dat ik daar mentaal rustig van word. Ik kan het een beetje afsluiten. Anders denk ik toch vaak bij mezelf of het oké ging en of ik dingen anders had kunnen doen. Misschien vinden mensen dat overdreven, dat kan, maar dat is kennelijk een beetje wat ik prettig vind. Ik zou er best van af willen, maar dat lukt nog niet.

Je vindt het dus niet per se leuk om alles altijd terug te kijken, maar je moet het van jezelf doen?

Ik vind het niet per se leuk, maar ik slaap dan rustiger en sluit het voor mezelf af als ik het doe. Dan is het niet zo dat ik de volgende ochtend wakker word en eraan denk. Liever doe ik het dan na de wedstrijd nog.

En de volgende dag weer om negen uur eruit?
Nou, als het kan. Meestal word ik om zeven uur wakker, want dan staan mijn kinderen naast m’n bed. Het gebeurt te vaak dat ik vier uur slaap. Als je ouder wordt, kan ik je zeggen -ik ben nog steeds niet zo heel oud, maar ik word zevenenveertig over twee weken- dat het allemaal wat minder gemakkelijk gaat dan op je dertigste.