Correspondent Thomas Erdbrink: ‘In Iran is de journalistiek puurder dan in Nederland’
interview, gepubliceerd op 16 Oct 2020, door Wies de Gruyter

Twintig jaar lang woonde en werkte Thomas Erdbrink (44) als correspondent voor The New York Times in Iran. Vorig jaar werd zijn perskaart plotseling niet meer verlengd door de Iraanse overheid en verhuisde hij noodgedwongen terug naar Nederland. Nu doet hij verslag als correspondent Noord-Europa. Een wereld van verschil, ‘en toch is journalistiek bedrijven uiteindelijk overal hetzelfde’.

 

Thomas Erdbrink aan zijn bureau in Teheran. © Roel van Broekhoven

 

We gaan eerst nog even een patatje halen!” roept Thomas Erdbrink vanuit de voordeur van zijn huis aan een Leidse gracht. Hij beent met lange passen naar de snackbar om de hoek, bestelt een patatje met en gaat zitten. Hij eet snel, praat snel, vraagt veel. Een man verontschuldigt zich voor de rooklucht die zijn kant op waait, Thomas wuift zijn excuses weg: “Nee joh, mijn vrouw rookt ook, dus ik ben het gewend!”

Terug in Erdbrinks huis aan de gracht zet hij thee in een pannetje. De waterkoker staat nog in Iran, het huis in Leiden was tot voor kort namelijk zijn vakantiehuis. Het is een beetje klein, maar het gaat prima; deur dicht zodat zijn vrouw Newsha ongestoord kan zoomen, pepernoten op tafel.

Terwijl in Teheran journalist na journalist vertrok, het land uit werd gezet of niet eens binnen kwam, was Thomas Erdbrink er twintig jaar journalist.

Hoe houd je de balans tussen enerzijds de overheid gunstig gezind houden en anderzijds objectief verslag doen?

‘Mijn motto is altijd geweest: ik ben geen Iraans staatsburger. Ik ben daar wel getrouwd, maar heb geen Iraans paspoort en heb zelfs na twintig jaar geen recht op een bankrekening. Bovendien doe ik altijd verslag voor mensen buiten Iran, daarmee heb ik een soort journalistiek pantser. Ik ben outsider en die positie moet ik koesteren.

Om objectief verslag te kunnen doen heb ik me altijd heel erg gefocust op journalistieke waardes van hoor en wederhoor. Als ik maar iedereen aan het woord liet: een mensenrechtenactivist én de staat; als ieders mening in het stuk verwerkt was, kon niemand me wat maken. Dingen die onnodig aandacht zouden trekken van veiligheidsdiensten deed ik niet, zo liet ik uitnodigingen voor denktanks in Amerika aan me voorbijgaan. Ik hield me alleen maar bezig met mijn core business: journalistiek bedrijven.’

Ik ben outsider en die positie moet ik koesteren.

 Hoe kwam je bij deze strategie? Heb je dat langzaamaan geleerd of wist je al hoe het moest?

‘Ik luisterde heel goed naar mijn vrouw Newsha, zij kent het land. Wij Nederlanders zijn onwijs rechtdoorzee. In Iran meandert het veel meer, dan praat je vijftien minuten lang en aan het eind van het interview stel je de vraag waar het om draait. Dat klinkt heel logisch, maar als dat directe zo in je cultuur zit, ben je best wat tijd kwijt voordat je dat onder de knie hebt.

Ik wilde een keer graag naar Zuidoost Iran, waar veel Iraanse agenten omkwamen in de strijd tegen heroïnesmokkel naar Europa. Dat vond ik een mooi verhaal: een soort first line of defence voor harddrugs. Ik kwam daar binnen bij de generaal, en ik zei: “Ik wil dit verhaal doen, dit is een goed verhaal!” En toen zei hij: “Oké, we gaan ernaar kijken.” Een paar dagen later had ik nog niks van hem gehoord. Op een gegeven moment ben ik boos naar binnen gelopen en heb ik gezegd: “Wat is dit, godverdomme!” Toen ben ik natuurlijk linea recta eruit gegooid want zo ga je niet met mensen om. Je moet weten wanneer nee nee is in een cultuur waar nooit nee wordt gezegd. Dat begint met aanpassen, empathie en andermans perspectief kunnen bekijken; basiswaarden voor journalistiek.’

Met de televisieserie Onze Man in Teheran nam je wel risico’s.

‘Ik nam zeker risico’s, maar ik probeerde die zoveel mogelijk te calculeren. Onze Man in Teheran is het grootste risico van mijn carrière geweest doordat ik heel erg zichtbaar werd. Dan gaan er mensen in Iran naar je kijken die je normaal niet zien. Die denken dan: wie denkt die jongen wel niet dat hij is? Ze zijn bang voor mensen die boven het maaiveld uitsteken.

Toen we de vergunning kregen voor Onze Man in Teheran zat Iran in een enorme ‘up’, het was in de maanden voor de nucleaire deal, er hing een positieve sfeer in het land. Toen dacht ik: ik kan dat risico nu wel nemen. Ik had geleerd dat je nog zoveel stukken voor de krant kan schrijven, maar met die serie kon ik een heel breed publiek bereiken. Veel mensen zeiden: ik begrijp het land nu echt beter. Dat is natuurlijk uiteindelijk waarvoor je ergens zit.’

 Wilde iedereen zomaar met je praten in Iran?

 ‘In het begin: nee. Hoe geslotener het land, hoe harder je moet vechten om vertrouwen te winnen. In het geval van Onze Man in Teheran is dat vertrouwen opgebouwd door al jaren te schrijven over die mensen. Ik had de serie niet kunnen maken als ik daar niet al jaren had gewoond. Zij weten ook: als die jongen problemen gaat maken, komt hij zelf in de problemen. Dat gaf mensen vertrouwen om met me te praten. Dat is als journalist heel belangrijk: vertrouwen. En dat mag je nooit beschamen.

Journalistiek is niet zoveel anders dan het leven. Hoe je normaal praat, hoe je normaal met mensen omgaat, hoe je normaal vertrouwen wint.

Het werd steeds moeilijker om mijn werk te doen in Iran, dat zal ik meteen toegeven. Maar ja, voordat het echt moeilijk werd, werd mijn perskaart plotseling afgenomen en kon ik sowieso niet meer werken.’

Hoe geslotener het land, hoe harder je moet vechten om vertrouwen te winnen.

 In Teheran zat je heel lang, daar heb je de tijd gehad om vertrouwen op te bouwen. Hoe doe je dat nu in Zweden en Noorwegen?

 ‘Om te beginnen heb je een heel andere cultuur. Mensen gaan ervanuit dat ze je kunnen vertrouwen. Pas als het tegendeel bewezen wordt, wantrouwen ze je. Wij leven in landen waar alles werkt, waar de staat niet op zoek is naar onzuivere elementen, waar geen massarechtszaken zijn, waar je niet onterecht de bak in wordt gegooid. Als jij zegt dat je Rutte een onwijze lul vindt, dan hoef je niet bang te zijn dat ik nu de politie ga bellen om dat door te vertellen.

Je moet altijd proberen mensen te lezen. Waar ze vandaan komen. Waarover ze graag willen praten, waarover niet. Het doel is niet om het onderste uit de kan te krijgen. Je wil vertrouwen scheppen, een goede sfeer creëren. Als journalisten is het niet onze taak om een waardeoordeel te vellen, we willen weten wat iemand drijft.’

Dus eigenlijk is het verschil helemaal niet zo groot tussen journalistiek in Iran of in Noord-Europa?

 ‘Eigenlijk niet. Weet je wat het is, in Iran kon ik veel puurder journalistiek bedrijven. Hier in Nederland is eigenlijk het veel moeilijker, want voor iedere journalist heb je drie persvoorlichters die alles strak willen strijken én nog even de tekst willen zien én nog even willen benadrukken dat het toch echt niet hun boodschap is om zus, maar juist om zo. Hier is heel veel sturing. Dat vind ik echt slecht voor de democratie.

Van Iran kan je heel veel zeggen, maar al zat je in gesprek met de hoogste ambtenaren, er was nooit iemand bij. En ja, er is angst voor de staat, maar mensen durven wel te praten. Het is puurder in Iran omdat meningen daar echt tegenover elkaar staan. Je moet echt zorgen dat je die meningen zuiver overbrengt.

En toch is journalistiek uiteindelijk overal hetzelfde. Als je er niet op uit bent om mensen een loer te draaien, als je altijd probeert aardig te zijn, kom je het verst. Als je iemand vriendelijk vraagt wanneer de trein vertrekt, krijg je eerder een antwoord dan wanneer je schreeuwend met je vuist op tafel slaat. Journalistiek is een levenshouding.’

Pieter van der Wielen haalde in een interview voor Nooit Meer Slapen met jou een anekdote aan over jouw tijd bij het Leidsch Dagblad. Er scheen iets mis met nieuwe parkeerautomaten, dus ben jij met vijftig euro kleingeld de stad in gegaan om te controleren hoe dat zat. Destijds vond je dat de belangrijkste functie van journalistiek: de macht controleren. Zie je dat nog steeds zo?

 ‘Ja, zeker. Alleen ben ik genuanceerder over macht gaan nadenken. Ik kan me nu ook verplaatsen in de mensen die aan de touwtjes te trekken. Het is heel makkelijk om Mark Rutte te bekritiseren, want die man neemt de hele dag beslissingen en er is er altijd wel een die niet binnen jouw straatje past. Hij is ook geen halfgod die naar de aarde is gestuurd om alles juist te doen. Maar toch moet de macht gecontroleerd worden omdat de macht zonder controle een eigen leven gaat leiden.

In Zweden ben ik bezig met een stuk over de Zweedse wapenindustrie. Zweden staat bekend als een vredelievend land dat graag bemiddelt in internationale conflicten. Maar heel weinig mensen weten dat Zweden de derde wapenproducent van Europa is en dat zij hun drones en raketten aan de Verenigde Arabische Emiraten verkopen, die ze zonder problemen op allemaal uitgehongerde Jemenieten gooien. Zo’n stuk is zeker een vorm van machtscontrole.’

Wat zou je nog willen maken?

 ‘Ik zou wel een reisserie willen maken over Nederland. Ik denk dat dat de grootse uitdaging is: iets bijzonders maken over wat iedereen om zich heen ziet. Na twintig jaar buiten Nederland bekijk ik het land met verse ogen.

Dat lijkt me echt een uitdaging. Hoe maak je een serie die jij ook zou willen zien, zonder dat de beelden nieuw voor je zijn?’

 

Thomas Erdbrink in Iran met de crew van ‘Onze man in Teheran’. © Jackó van ‘t Hof