Carolien Roelants: “Ik ben geen oorlogsjournalist, ik ben een politiek journalist die soms per ongeluk een oorlog treft”
interview, gepubliceerd op 30 Oct 2020, door Nina Winkel

Van jongs af aan wist Carolien Roelants (1948) al wat ze wilde worden: journalist voor het NRC. Een droom die werkelijkheid is geworden. Zelfs met pensioen schrijft ze nog wekelijks een column voor het NRC. “Ik ben niet trots op mijn werk, dat vind ik een verkeerd woord. Ik vind het gewoon ongelooflijk leuk om te doen.”

Zeven jaar geleden moest Carolien Roelants met pensioen, nadat zij 30 jaar Midden-Oostenredacteur voor het NRC was geweest. Dat was voor de journaliste geen excuus om stil te zitten. Naast haar wekelijkse column Dwars is ze op dit moment druk in de weer met het schrijven van een nieuw boek. Het wordt een vervolg op haar vorige boek, ‘Dwars door het Midden-Oosten’, dat in 2019 gepubliceerd is. “Ik weet zeker dat er na het boek weer iets anders komt dat ik dan fanatiek ga doen.”

Het liefste zou ze meer tijd besteden aan het maken van verre reizen naar de landen waar zij over schrijft. Met de huidige reisbeperkingen door het coronavirus zit dit er jammer genoeg nog niet in.

Vindt u het lastig dat u nu niet op reis kan?

“Onwijs. Ik krijg er een heel slecht humeur van. De laatste tijd begeleidde ik politieke NRC reizen, onder andere naar Iran en Libanon. We zouden dit jaar ook in Tunesië zitten op de 10everjaardag van de Arabische Revolutie. In Sidi Bou Said nota bene, waar de revolutie begonnen is. Het is vreselijk dat dit nu allemaal niet door gaat.”

Ik kan me voorstellen hoe verschrikkelijk het is om dat de moeten missen. Zijn er ook landen waar u niet heen gaat vanwege het politieke klimaat?

“Nee. Als journalist ga je overal heen. Je kan niet zeggen ‘het regime bevalt me niet, dus ik ga er niet naartoe’. Dan kun je in het Midden-Oosten nergens naartoe. Ik geloof ook niet in boycots. Zeker als journalist kun je dat niet maken.

Neem bijvoorbeeld Iran. Dit is een land dat als ‘slecht’ wordt afgebeeld. Pas gingen we hierheen met een groep NRC-reizigers. Zij vertelden me dat hun buren hen vooraf vroegen of ze wel naar Iran durfden. Of dit niet gevaarlijk was. Na twee dagen waren ze allemaal verliefd op Iran geworden.”

“Op reis ben ik geen vrouw. Ik ben een journalist en dat is een derde soort ertussenin”

Legt u wel grenzen op het vlak van veiligheid? Gaat u bijvoorbeeld ook naar oorlogsgebieden?

“Ik ben wel in oorlogsgebieden geweest. Mijn eerste paar jaar bij het NRC deed ik verslag over Azië. Ik ben toen tijdens de burgeroorlog naar de grens met Cambodja geweest, waar allemaal mijnen lagen.

Ook ben ik in Afghanistan geweest tijdens de Sovjet invasie. Ik zat in een taxi naar Jalalabad met twee hippies. Samen met de taxichauffeur zaten ze te blowen. We reden op een besneeuwde weg, die over een pas ging waar allemaal Sovjet tanks ons tegemoet kwamen. Ik heb hier nog steeds wel eens nachtmerries over. Ik denk dan: ik heb veel geluk gehad.”

Haar nieuwsgierige kant komt naar boven, een eigenschap die haar typeert als journalist. Ze vraagt mij of ik wel eens naar het Midden-Oosten gereisd bent.

Ik vind dat best spannend in mijn eentje als vrouw. Mijn moeder wordt er ook niet zo heel blij van. Hoe ervaart u dat?

“Mijn moeder werd dat ook niet. Ik vind het toch een heel plezierig gebied om heen te reizen, ook alleen als vrouw. Zo heb ik in de raarste situaties in Iraakse moerassen gezeten. Ik zat daar in een drijvende tent met allemaal leden van een stam. We kregen een feestmaal met schapenogen. Je moest alles eten. De vrouwen stonden ergens in de keuken achterin, maar ik was geen vrouw. Ik was een journalist en dat is een derde soort ertussenin. Natuurlijk moet je wel altijd voorzichtig blijven.”

Hoe komt u dan nu uw tijd goed door, aangezien u niet kan reizen?

“Ik werk natuurlijk aan mijn boek. Het nieuwe boek brengt thema’s aan bod waar in het vorige boek geen plek voor was. Het gaat over zaken die vorig jaar al aan de gang waren, maar die nu veel uitgesprokener naar buiten zijn gekomen.

Een thema dat terugkomt is Iran. Een adjectief dat de Amerikanen op dit land plakken is ‘eng, eng, eng’. Maar Iran is een economisch slecht, middelgroot land met een leger dat met nietjes en punaises aan elkaar hangt. Nu zijn ze toch wel op ramkoers. Ik ga in dit thema terug naar een oud interview van 20 jaar geleden dat ik gehad heb met een Iraanse filosoof over de militaristisch gewelddadige revolutie en hoe je ziet dat dit steeds meer de overhand krijgt.

Het boek wordt in november verwacht, maar dat gaan we nooit halen. Ik probeer de thema’s niet te versimpelen, maar het is ook geen boek voor de kenners. Het is een boek voor de lezers van de column.”

“De Iraanse oppositie zei: ‘Hier komt Carolien Roelants haar beloning halen voor haar werk’”

Met welk doel schrijft u eigenlijk uw column Dwars?

“Ik scheid in mijn column de hypes van de feiten. Ik denk dat het belangrijk is om niet te zeker van je zaak te worden. Onderdeel hiervan is ook je eigen feiten van de hypes scheiden. Je kan niet denken dat je altijd maar gelijk hebt.

Je blijft wel altijd kijken of wat anderen zeggen wel klopt. Vandaag publiceerde ik een column over Egypte als wapenleverancier. De antwoorden van de ministers op de vragen over dit onderwerp waren zo schijnheilig dat ik dacht ‘hier moet ik mijn column over schrijven’. Het is niet dat ik alsmaar autoriteiten onderuit wil halen – alhoewel het best lekker is om dat te doen – maar af en toe kom je het tegen. Dan wind je je op.

Ik probeer ook niet met de column de gaten te dichten. Ik doe het vooral omdat ik het leuk vind. Ik vind het gewoon waanzinnig interessant en het is een buitengewoon goede reden om bezig te blijven met het Midden-Oosten.”

Ik kan me voorstellen dat hier soms best wat kritiek op komt.

“Nou, zeker wel. Ik heb een tijd lang de Iraanse oppositie tegen me gehad. Als buitenlandjournalist ga je altijd naar bijeenkomsten van de ambassades. Bij de Iraanse ambassade hadden ze de gewoonte om daar foto’s te maken. Ik moest altijd, als oudste dame in het gezelschap, naast de ambassadeur zitten. Die foto’s publiceerden ze dan op social media.

Ik wilde nooit meer naast hem zitten, wegens het feit dat die foto dan door anderen werd gedeeld met een rondje om mijn hoofd en een pijl naar de ambassadeur naast mij. Ze zeiden dan: ‘Hier komt Carolien Roelants haar beloning halen voor haar werk’.”

Hoe gaat u daarmee om?

“Gewoon, niet.”

U doet er niks mee?

“Ik neem er kennis van en ik vind het interessant. Ik neem er vooral kennis van dat ik er de laatste tijd niks meer van hoor. Ze hebben me opgegeven. Of ze vinden me onbelangrijk. Met dat soort figuren kun je ook niet praten.”

Had u achteraf iets in uw carrière anders willen doen?

“Ik zou waarschijnlijk moeten benoemen waar ik echt fout zat. Die momenten zijn er zeker wel, maar er is niets waarvan ik nu bewust denk dat ik het anders had willen doen. Ik ben vooral heel blij met hoe het allemaal gelopen is. Ik ben blij dat de hoofdredacteur niet heeft gezegd: ‘Dat mens heeft wel genoeg gedaan met het Midden-Oosten, laat haar maar de haven gaan doen’.”

En hoe ziet de toekomst eruit?

“Ik hoop dit nog lang te blijven doen. Ik denk nu soms wel, als ik ’s avonds weer tot 11 uur aan het werk zit, na over hoe heerlijk het zou zijn om eens een keer niet achter dat scherm te zitten. Om gewoon een boek te lezen. Maar er zal hierna weer wat anders zijn dat ik mezelf aandoe. Ik hoop in ieder geval dat de column nog heel lang door kan gaan. De prijs voor Journalist voor de Vrede die ik pas gewonnen heb zal daar wel bij helpen. De huidige hoofdredacteur heeft de column ook verzonnen. Dat zal denk ik ook wel helpen.”