Het zijn vrijwilligers die onze molens draaiend houden: ‘We doen het graag, het is onze passie’
reportage, gepubliceerd op 14 Sep 2017, door Mariska van der Veen

Molens bepalen al eeuwenlang het Nederlandse landschap. Hadden ze vroeger nog een functie, tegenwoordig zijn het stilstaande wachters die lijken te zijn ingehaald door de geschiedenis. Vrijwillige molenaars houden de molens draaiend. Een van deze molens is de Leidse Stadsmolen aan de Gooimeerlaan. Deze wordt gerund door het molenaarsechtpaar Pijnnaken-Vroeijenstijn. ‘Het is fantastisch om te doen, je beoefent een historisch ambacht.’

‘Deze molen is in 1856 gebouwd en hij is tot 1966 in bedrijf geweest als poldermolen. Daarna raakte de molen in verval. In 1980 kwam het besef dat de molen cultureel erfgoed was en werd besloten tot restauratie. De molen is toen steen voor steen afgebroken en op dezelfde wijze weer opgebouwd.’ Molengids Wim Zalm (61) vertelt enthousiast over de geschiedenis van de Stadsmolen.

Het is opgehouden met regenen en bezoekers van de Open Monumentendag melden zich bij de molen. Zalm neemt ze mee, twee steile trappen op naar het bovenste gedeelte van de molen, de kap. Door het halfronde raampje komen de wieken gestaag voorbij zeilen. ‘Met harde wind piept en kraakt het hier.’ Even krijg je een idee van wat Zalm daarmee bedoelt als de wieken door de molenaar tot stilstand worden gebracht. De molen lijkt iets te bewegen en het gekraak is niet van de lucht. Het rad, de as en de wieken wegen bij elkaar zo’n 10.000 kilo. ‘Het remmen kan door de grote krachten die daarbij komen kijken niet met de hand gebeuren.’ Zalm weet net een neervallende balk van het innovatieve remsysteem te ontwijken.

De Merenwijk

De zon is doorgebroken en het wordt wat drukker bij de molen. Roeland Paardekooper (47) is vrijwilliger bij de Stichting Open Monumentedagen Leiden. Hij houdt namens de stichting toezicht. Hij staat vlakbij de molen en verwelkomt de bezoekers. Tussen tien en twaalf uur zijn er vijftig bezoekers langs geweest, vertelt Paardekooper. ‘De meeste bezoekers komen uit de Merenwijk, zij fietsen langs de molen de stad in.’

Het oudere echtpaar Martin en Susan Cadee woont al sinds 1984 in de Merenwijk. Ze lazen in het Leids Nieuwsblad dat de molen open zou zijn. Ze komen vaak met de auto langs de molen, maar voor mevrouw Cadee is het de eerste keer dat ze de molen bezoekt. Lachend zegt ze: ‘Dit is het eerste monument dat we bezoeken en ook de laatste’.
Jan Francke (70), een man met een grote lach op zijn gezicht, sluit zich aan bij het gesprek. Hij woont al tweeëndertig jaar schuin tegenover de molen. Enthousiast vertelt hij over de oude molenaar (Jan van der Pouw Kraan) die hij gekend heeft: ‘Ik ging geregeld op de thee.’ Hij groeide op in de Hazerswoude-polder, waar hij altijd molens om zich heen zag. Molens hebben hem altijd gefascineerd. ‘Het is een prachtig zicht om er vier of vijf op een rij te zien.’

De vrijwilligers

Toezichthouder Paardekoper vertelt dat er ongeveer tweehonderd vrijwilligers actief zijn tijdens de Open Monumentendag in Leiden. Bij de gemeente Leiden is een medewerker die zich bezighoudt met de organisatie van de Open Monumentendag. ‘Zij werkte afgelopen tijd dag en nacht.’  

Voorzitter van Stichting Open Monumentendagen Leiden, Alexander Geertsema (61), die langskomt met lunchpakketten voor de vrijwilligers vind dit ‘een luxe’. Terwijl hij een broodje eet vertelt hij meer over de organisatie. ‘Er zit elf en een halve maand voorbereiding in deze dag.’
Vorig jaar waren er 20.000 bezoekers bij de monumentendag die 50.000 bezoeken brachten bij de verschillende monumenten. De stichting heeft tussen de tweehonderd en driehonderd vrijwilligers. ‘Maar schrijf maar op dat er altijd meer vrijwilligers bij mogen’, zegt hij grijnzend.

De Molenaar

‘Molenaar’ staat op de naamsticker die Philip Pijnnaken-Vroeijenstijn (44) draagt. Pijnnaken werd als driejarig jongetje al meegenomen naar de molen De Valk, die naast de parkeergarage Lammermarkt in het centrum van Leiden saat. Hij is nu al zesentwintig jaar molenaar. Pijnnaken staat naast het rad dat het water in een rustig tempo omhoog brengt. Door de hevige regenval staat het water in de polder dertig centimeter te hoog. Waar vroeger de molen dit overtollige water wegpompte, doet nu een elektrisch gemaal dat. Maar bij voldoende wind en water kan de molen nog steeds malen. Pijnnaken vertelt: ‘Stond er vroeger te weinig wind, dan overstroomde de polder’. Hij vervolgt: ‘Een molenaar moest met zware regenval dag en nacht werken en zorgen dat het waterpeil zakte’. Wat heel belangrijk is in het vak is volgens Pijnnaken: ‘Altijd bezig zijn met het weer, je moet de wolken kunnen lezen’.

Volgens Pijnnaken is de interesse voor monumenten en molens tegenwoordig groot. Maar hij vindt dat stadsbestuurders dit niet bevorderen. Midden in zijn betoog wordt hij onderbroken door zijn dochtertje die water in haar laars heeft gekregen. Pijnnaken vervolgt: ‘De economie gaat voor bij de gemeente Leiden’. De stad Leiden stoot haar molens af en nu neemt de Molenstichting Leiden ze over. De stad Leiden profileert zich sterk als stad van monumenten. Pijnnaken zegt daar het volgende over: ‘Ze pronken wel met hun gebouwtjes, maar ze doen er weinig voor’.

Ondertussen worden netten en rood-witte veiligheidslijnen gespannen om het gebied waar de wieken draaien af te schermen voor publiek. Veiligheid is dan ook een belangrijk aspect in het molenaarsvak. Nog steeds gebeuren er ongelukken met molens. Vorig jaar nog raakte een jongetje op Goeree-Overflakkee zwaargewond bij de Open Monumentendag door een klap van een molenwiek. Een aantal maanden geleden had de NS (Nederlandse Spoorwegen) een nieuwe reclame. In deze reclame is de topman van de NS te zien die vastgebonden aan een draaiende molenwiek verkondigt dat de NS nu volledig op windenergie draait. Voor Pijnnaken was dit bevreemdend: ‘Dan denken wij als molenaars: ‘hè?’.

De leerling-molenaar

Op een stoel, naast de deur van de molen zit Hans Hazen (60). Hij volgt de opleiding tot molenaar. Hij heeft als maatschappelijk werker bij grote organisaties als Unilever, Douwe Egbers en de Rijksoverheid gewerkt. Toen hij met zijn zesenvijftigste met pensioen ging, kreeg hij tijd voor andere bezigheden.

Zijn opleiding tot molenaar vindt hij pittig. ‘Je moet een hele stapel boeken lezen.’ Hij werkte als vrijwilliger bij molen De Put en, zo zegt hij lachend: ‘Toen ben ik soort van gepusht om deze opleiding te gaan doen’. Wat hem vooral aanspreekt is: ‘Het culturele en het lekker buiten zijn’.

De oma

Hazen staat zijn stoel af aan Els Bonte (73) met haar kleindochter op de arm. Zij is de moeder van molenaar Philip en de oma van zijn drie kinderen. Samen met haar man startte ze in 1966 een museumwinkel bij molen De Valk. Tot 1981 woonden ze als gezin in de molen. Haar zoon heeft zijn vak op die molen geleerd.

Vol trots vertelt ze hoe haar zoon steeds meer ervaring opdeed in het molenaarsvak en hoe hij zich ook aansloot bij de Vereniging Hollandse Molens en daar meedacht over de nieuwe wetgeving omtrent molens. ‘Ik ben er trots op dat de hobby van Philip op zo iets uit kon lopen.’

De molenares

Boven in de molen staat de molenaarsvrouw Jorinde Pijnnaken-Vroeijenstijn (28). Als archeologe in opleiding zag ze op televisie een item voorbij komen van iemand die de opleiding tot molenaar volgde. Dit sprak haar zo aan dat ze zich aansloot bij het Gilde van Vrijwillige Molenaars.

Op de startbijeenkomst voelde ze zich een buitenbeentje tussen allemaal bestuurders en moleneigenaren. Maar daar werd ze door de gildevoorzitter in contact gebracht met ‘een blonde krullenbol’ en haar huidige echtgenoot, Philip. In januari 2013 startte ze bij hem haar opleiding. Tijdens de opleiding sprong de vonk over. Vier jaar later zijn ze getrouwd en hebben ze samen drie kinderen. Waarvan twee uit de eerdere relatie van haar man. Samen gingen ze aan de slag bij de Stadsmolen. ‘Echt een molenaarssprookje’, zegt ze lachend.

Op de vraag wat ze het mooiste vindt aan haar vak als molenaar, antwoordt Pijnnaken: ‘het
indrukwekkendst is dat je de kracht van de natuur beteugelt, zoiets wilds als de wind’.

Vroeger werkte Pijnnaken veertig uur in de week. Nu ze moeder is, werkt ze als molenaar tien tot vijftien uur in de week. Dit doet ze allemaal vrijwillig, net als haar man. ‘Maar we doen het graag, het is onze passie.’