Sander van Hoorn: “Als Midden-Oostencorrespondent moet je júíst bang zijn”
interview, gepubliceerd op 16 Feb 2018, door Fiorella Opromolla

Bijna elf jaar lang woonde en werkte NOS-correspondent Sander van Hoorn in het Midden-Oosten. Hij deed verslag van de Arabische lente, de opkomst van de Islamitische Staat en de vluchtelingenproblematiek. Eind 2016 kondigde hij zijn terugkeer naar Europa aan. “Het was mooi geweest. Ik was toe aan verhalen van mensen die bouwen in plaats van afbreken.”

Van Hoorn startte zijn loopbaan in 2001 in bij de NOS. Ondanks het feit dat buitenlandberichtgeving altijd al zijn aandacht trok, solliciteerde hij aanvankelijk niet op de vacature van Midden-Oostencorrespondent. Hij werd uiteindelijk toch gevraagd voor de functie en besloot het avontuur aan te gaan. In 2006 verhuisde hij naar Tel Aviv, waar hij vijf jaar lang verslag deed van de gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden. In de jaren daarna deed hij zijn werk als correspondent vanuit Beiroet, Libanon. Inmiddels heeft hij dat hoofdstuk ook achter zich gelaten en werkt hij sinds een halfjaar als correspondent in Brussel.

Hoe reageerde jouw directe omgeving op het feit dat je verhuisde naar Israël?

“Mijn vriendin en ik hebben het goed overlegd voordat ik de definitieve beslissing nam. Het was voor ons van groot belang dat ook zij daar iets zou gaan doen wat ze leuk vond. Mijn vader vond het helemaal niets en maakte zich meteen zorgen over hoe de situatie zou zijn als ik ooit zou terugkomen naar Nederland. Het is voor sommige terugkerende correspondenten namelijk lastig om weer te aarden op de redactie in Nederland. De rest van de familie verheugde zich voornamelijk op een vakantie naar het Midden-Oosten, haha.”

Waar vond je het leven en werken het prettigst?

“In Libanon kostte het meer moeite om het leven op de rails te houden, omdat het land een stuk minder georganiseerd is dan Israël. In Libanon vond ik het echter wel fijn dat het niet altijd over de bezetting ging, en je altijd over van alles en nog wat kon praten. Met Israëliërs en Palestijnen ging het uiteindelijk toch altijd over het conflict. We merkten eigenlijk pas toen we weg waren uit Israël dat het een enorme bevrijding was om daar niet altijd over te hoeven praten. Mede omdat iedereen uiteindelijk toch ook een standpunt van je wilde weten.”

Hoe ziet het werken als correspondent eruit?

“In rustige landen werken correspondenten meestal als freelancer, en hebben ze vaak meerdere opdrachtgevers. In mijn geval koos de NOS ervoor om mij in vaste dienst te nemen omdat er zoveel in het Midden-Oosten gebeurt dat het goed moet worden bijgehouden. Bij groot nieuws werd ik altijd gebeld door de redactie in Hilversum, waar redacteuren die Arabisch spreken de internationale media op de voet volgen. De redactie stuurde mij dan op pad. In de meeste gevallen kwamen de ideeën echter van mijzelf. Ik zag bijvoorbeeld dat er bepaalde nieuwswaardige ontwikkelingen plaatsvonden, waar nog maar weinig over was bericht in de media. In feite was het altijd een wisselwerking tussen mij en de redactie in Nederland.”

Hoe bereidde je je voor op het verslaggeven van een ingewikkelde kwestie?

“De voorbereiding werd in de loop der tijd steeds makkelijker, omdat ik de ontwikkelingen op de voet volgde. Je wordt er tenslotte voor betaald om er elke dag mee bezig te zijn. Het voorbereiden van een klus was met name belangrijk als ik naar een gevaarlijke situatie ging. Ik moest mijn spullen op orde hebben – kogelwerend vest, helmen, EHBO-kit -, de noodnummers in het gebied weten en goede afspraken maken over hoe vaak ik mij moest melden en bij wie.”

In hoeverre kon je zelf bepalen wat voor verhalen je maakte in het Midden-Oosten?

“Als Midden-Oostencorrespondent heb je te maken met landen die je eigenlijk niet op bezoek willen hebben. In sommige gevallen kreeg ik dan een ‘begeleider’ mee, die eigenlijk continu over m’n schouder meekeek en opschreef wat ik deed en met wie ik praatte. Het gebeurde ook wel eens dat ik geen toegang kreeg tot het gebied waar ik mijn werk moest doen. Dan kwam het verslaggeven eigenlijk altijd neer op het vertellen over de grote politieke bewegingen in het gebied. Als ik ergens dan wél een keer tussen de lokale bevolking mijn werk kon doen, vond ik het altijd nuttig om het verhaal van de mensen te vertellen die dan daadwerkelijk met die grote politieke situatie te maken hadden.”

Welke competenties heeft een goede Midden-Oostencorrespondent nodig volgens jou?

“Naast het cliché van stressbestendig zijn, moet je in staat zijn veel zelf te doen. Dat heeft niet alleen met de veiligheid te maken, maar bijvoorbeeld ook met het tekort aan goede cameramannen daar. Je moet technisch zijn en zelfstandig problemen kunnen oplossen, ook als de helpdesk ver weg is. Daarnaast moet je goed kunnen omgaan met angst in ingewikkelde situaties. Je moet júíst bang zijn en geen cowboy spelen die van de ene loopgraaf naar de andere rent, want dan krijg je niet per definitie de beste verhalen. En het belangrijkste is misschien wel dat je goed hoofd- van bijzaken moet kunnen scheiden. Dat moet in principe elke journalist, maar uiteindelijk is het toch jouw taak om zeer complexe materie met grote tegengestelde belangen te vertalen voor het Nederlands publiek.”

Wat zijn de meest indrukwekkende en angstige momenten geweest tijdens je verslaggeving over Islamitische Staat?

“Ik ging ooit voor een reportage naar de Koerdische linie. Daar keek ik door een gat tussen de zandzakken door en op zo’n twintig meter afstand hing de vlag van IS. Ik vond het aangrijpend om te beseffen wat die vlag met mij deed: zo veel angst en ontzag. Dat krijgen ze als icoon toch maar mooi voor elkaar. Angstige momenten, tsja, dat zijn er zoveel geweest. Ik was eigenlijk het meest bang voor mortiergranaten. Je bent als journalist een oelewapper als je in een gevecht terechtkomt en in gevaar bent, maar een mortiergranaat komt van boven en daar kan je helemaal niets tegen doen.”

Wat is volgens jou de grootste verandering geweest binnen de journalistiek in de afgelopen vijftien jaar?

“Alles moet meer en sneller, en dat komt niet altijd de diepgang ten goede. Tegenwoordig moet je er bij het maken van een reportage vanuit gaan dat iemand de beelden al op allerlei sociale media heeft gezien. Het is dan aan mij de taak om dat meer context te geven. Vijftien jaar geleden hoefden we geen rekening te houden met sociale media. Toen maakte ik een verhaal en was het af als het af was; dat kon soms wel een dag duren.”

Waarom ben je uiteindelijk teruggekeerd naar Europa?

“Het was mooi geweest. Uiteindelijk gaan de verhalen altijd over dood, verderf, vluchtelingen, machthebbers en realpolitik. Dat maakte het eentonig. Ik merkte dat ik toe was aan een ander soort verhalen: verhalen van mensen die bouwen, in plaats van afbreken. Bovendien heb ik inmiddels twee kinderen van acht en tien jaar oud. Het heeft hen aan niets ontbroken in het Midden-Oosten, maar wel aan de West-Europese manier van vrijheid. Dat wilden wij onze kinderen graag bieden.”

Hoe zie je de toekomst voor je?

“Ik maak mij wel eens zorgen en dan denk ik: ga ik echt weer een keer op een redactie zitten? Wat dat betreft is het jammer dat de NOS een hele ‘platte’ organisatie is. Als je geen (eind)redacteur of chef wilt worden, zijn er eigenlijk weinig mogelijkheden. Ik kan mij daar nu al zorgen over gaan maken, maar dat is totaal niet productief. Ik heb het ontzettend naar mijn zin in Brussel en verbaas mij nog altijd over dit land. Ik vind de diversiteit aan onderwerpen hier heel leuk. En wat ik enorm kicken vind is dat je hier gewoon met een camera op straat kan staan om je werk te doen, zonder dat iemand, nee, tíén mensen op hoge toon komen informeren waar je papieren zijn en wie je toestemming heeft gegeven. Ik geniet heel erg van de vrijheid die ik hier nu heb.”

 

 
Dit interview is afgenomen in het kader van de Crossmediale Onderzoeksweken in februari 2018.