Jeroen Visser: ‘Ik speel als correspondent wel eens de Guus Hiddinkkaart’
interview, gepubliceerd op 17 Sep 2018, door Elyse van den Brink

Toen Jeroen Visser (39) bij de Volkskrant aan de slag ging, had hij al meteen een doel voor ogen: op een dag buitenlandcorrespondent worden. Inmiddels werkt hij al twee jaar als freelancer in Zuid-Korea en Japan.

Waarom wilde je zo graag buitenlandcorrespondent worden?

‘Dat leek mij binnen de journalistiek gewoonweg de leukste functie. Het is niet alleen spannend en uitdagend omdat je in het buitenland zit, maar je mag ook nog eens over alle mogelijke onderwerpen schrijven: van sport en cultuur tot aan politiek en economie. Toen mijn vrouw ook naar het buitenland kon voor haar werk, zijn we gegaan.’  

Je woont sinds 2016 in Zuid-Korea. Waarom heb je juist voor deze standplaats gekozen? 

‘We wisten allebei dat we naar Azië wilden, want dat is een interessante regio die in ontwikkeling is en steeds machtiger wordt. Toen we ons eenmaal toegespitst hadden op dat werelddeel, stelden we onszelf de vraag: waar is nog plek? Heel pragmatisch, eigenlijk. In China en Indonesië zaten al correspondenten voor de Volkskrant, maar er zat niemand in Zuid-Korea of Japan. 

Toen ik het voorlegde aan de krant, kostte het wel wat overtuigingskracht. Er had namelijk nog nooit iemand van ons in Seoel gezeten. Wel in Tokio, maar dat was min of meer toevallig. Iedere correspondent is freelancer, behalve degenen die op posten zoals Brussel of Washington zitten. Ik moest dus mijn contract bij de Volkskrant inleveren, maar daar kreeg ik wel goede voorwaarden voor terug.

Uiteindelijk zijn we voor Zuid-Korea gegaan, maar het had net zo goed Japan kunnen zijn. Ik denk wel dat Zuid-Korea de beste keuze was. Het nieuws is hier de afgelopen tijd namelijk interessanter geweest dan in Japan.’ 

Waar ligt het aan dat er nooit eerder een correspondent in Zuid-Korea heeft gezeten? 

‘We hebben maar tussen de vijftien en twintig correspondenten en er zijn bijna tweehonderd landen op de wereld. Dan moet je wel keuzes maken. Die keuzes zijn vooral gebaseerd op de interesses van de lezers en de redactie. Over Groot-Brittannië staat vrijwel dagelijks iets in de krant, maar over Zuid-Korea en Japan lezen we minder.

Ik ben de eerste correspondent in Zuid-Korea, maar de krant schreef daarvoor ook wel over het land. Vaak ging er eens in de drie jaar een buitenlandredacteur naartoe om een serie van tien reportages te maken. Die werden dan door het jaar heen geplaatst, zodat de lezer wel bijbleef.

De krant miste eerst dus wel een beetje de urgentie, maar ze zijn nu juist blij dat ik er ben. Er is namelijk zoveel gebeurd de afgelopen twee jaar: de ontwikkelingen rondom Noord-Korea bijvoorbeeld, en de Olympische Winterspelen in Pyeongchang eerder dit jaar. Bovendien vinden over twee jaar de Olympische Zomerspelen in Tokio plaats. Toch denk ik dat ik waarschijnlijk niet meteen opgevolgd word als ik hier weer vertrek.’ 

Vond je het niet spannend om je contract in te moeten leveren? 

‘Nee, dat niet. Het jaar voordat ik naar Korea ging, vertrokken twee andere collega’s naar Madrid en Rome. Zij gingen op freelancebasis werken, dus ik wist van tevoren dat ik dat ook moest doen. Wat ik eigenlijk spannender vind, is weer teruggaan naar Nederland. Daar heb ik niet direct een baangarantie. Ik kan wel weer bij de Volkskrant aankloppen, maar dan kunnen ze net zo goed tegen me zeggen: “Sorry, er is geen plek.” Dan moet ik iets nieuws gaan zoeken.’

Denk je al na over je terugkeer dan? 

‘Het zit in de planning om hier tot na de Olympische Spelen in 2020 te blijven. Dan willen we of terug naar Nederland, of naar een ander land verhuizen. Ik zou wel langer willen blijven, maar aan de andere kant is het wel prima na vier jaar. De meeste correspondenten blijven maar ongeveer vijf jaar, denk ik. Zo zorg je er ook voor dat een journalist met een frisse blik naar het land blijft kijken en dat de lezer weer andere verhalen voorgeschoteld krijgt. Een correspondentschap is namelijk heel persoonlijk. Hoe ik dat invul, zal anders zijn dan hoe iemand anders dat doet. Dat is ook wel het leuke eraan: het is een persoonlijke voetafdruk in een bepaalde periode.  

Maar goed, als je langer op een plek blijft dan leer je de taal beter en ga je het land steeds meer begrijpen. Het is namelijk godsonmogelijk om dat al binnen twee jaar te kunnen. Daar moet ik wel bij zeggen, dat een correspondent niet per se iemand is die de taal vloeiend spreekt. Een goede journalistieke basis is erg belangrijk. En idealiter beheers je natuurlijk allebei.’

Het leuke aan het correspondentschap is de persoonlijke voetafdruk die je kan achterlaten in een bepaalde periode.

 

Sprak je al een woordje Koreaans voordat je ging? 

‘Ik wist helemaal niks. Eerlijk gezegd had ik ook wel gedacht dat Koreanen Engels zouden spreken. Dat was naïef, want alleen de mensen die in de Verenigde Staten hebben gestudeerd, of wat buitenlandervaring hebben, spreken Engels. Ik volg wel lessen aan een Koreaanse taalschool hoor, maar dat is niet toereikend genoeg om de taal ook echt machtig te zijn. Ik denk dat je daar fulltime voor moet leren, maar daar heb ik de tijd eigenlijk niet voor.’  

Ervaar je dat niet als een belemmering in je werk? 

‘Ik heb een assistent die alles vertaalt. Er gaan natuurlijk wel dingen verloren in die vertalingen. Dat is eigenlijk altijd zo, maar al helemaal wanneer iets uit het Koreaans naar het Engels en vervolgens weer naar het Nederlands vertaald wordt. Ik vraag mijn assistent soms wel vier keer: “Is dit écht zoals deze persoon het bedoeld heeft?” In zoverre is het een belemmering, maar ik kan wel gewoon mijn werk doen. 

Ik heb wel door wat er gaande is in de samenleving, want ik leer veel door goed om me heen te kijken. Maar de kleine dingen, zoals relletjes op Twitter, die mis ik. Daar moet ik mijn assistent een concrete opdracht voor geven. Zo van: “Ik ga hier een column over schrijven; kan jij kijken hoe dat leeft op sociale media?” Het liefst zou ik dat natuurlijk allemaal zelf doen.’  

Heb je ooit gemerkt dat mensen wat terughoudender zijn, omdat je een buitenlandse journalist bent? 

‘Nee, dat eigenlijk niet. Ik heb wel gemerkt dat het in Japan nog wel eens lastig kan zijn om straatinterviews te doen, maar dat is een minder groot probleem in Zuid-Korea. Koreanen zijn erg vriendelijk en ze zijn gewend aan de media. Daarnaast heb ik mijn assistent bij me. Zij kan me netjes introduceren. En als het bij interviews niet opschiet dan speel ik wel eens de Guus Hiddink-kaart. Het noemen van zijn naam wil namelijk ook nog wel helpen.’ 

Welke verschillen zijn je op journalistiek vlak nog meer opgevallen? 

‘In allebei de landen is het moeilijk om autoriteiten te spreken. In Japan is het bijvoorbeeld al lastig om een afspraak met een hoogleraar te maken. In Zuid-Korea gaat dat dan nog wel. Maar als je een politiewoordvoerder, of iemand van een bedrijf wil spreken dan moet je eerst een introductiebrief opstellen. Daar staat dan een formele begroeting in: geeft u mij alstublieft de mogelijkheid om mezelf te introduceren. Als je die brief opstuurt, krijg je misschien antwoord. In Nederland is dat heel anders. Daar bel je gewoon iemand op en begin je meteen te praten.’

Je standplaats is Seoel. Kan je dat wel combineren met je werk in Japan? 

‘Ik had het niet verwacht, maar ik vind het moeilijk om ook nog correspondent in Japan te zijn. Dat komt voornamelijk omdat ik er niet woon. Een collega van mij is correspondent voor heel Latijns-Amerika. Ik zou gek worden, want ik vind het al lastig genoeg om in zowel Korea als Japan het nieuws te blijven volgen.  

Er valt elke dag een Engelstalige Koreaanse krant bij mij op de mat. Daarnaast praat ik met mensen over de dingen die hier spelen, zie ik veel gebeuren op straat, of krijg ik wel eens ideeën voor journalistieke verhalen als ik in de metro zit. Door genoeg research te doen, heb ik ook wel ideeën voor stukken over Japan, maar het zijn niet verhalen die ik, zoals hier in Korea, als het ware op straat vind.  

Een voorbeeld: Mijn vorige assistent nam mij mee naar zijn oma. Zij vertelde hem dat zijn opa oorspronkelijk uit Noord-Korea komt. Dat wist hij helemaal niet. Je leert zo hoe mensen hier met het verleden omgaan. Of ze Noord-Korea nog wel als deel van hen beschouwen en of dit per generatie verschilt. Als je dat weet, ga je de familiereünies die tussen het noorden en het zuiden plaatsvinden ook anders benaderen.  

Je kan een prachtig verhaal gaan schrijven over hoe iemand zijn zus weer ontmoet heeft, maar dan doe je mee aan de propaganda. Je kan ook zeggen: “Ja, dat is allemaal leuk en aardig, maar het is een tragisch gegeven dat mensen elkaar zeventig jaar niet mogen zien. En áls ze elkaar weer ontmoeten dan moeten ze na een halve dag weer afscheid nemen.” Vaak gaat het nog mis ook. Een man mocht na jaren zijn zus weer ontmoeten, maar zij kwam niet. Toen de man arriveerde, zag hij alleen de echtgenoot van zijn zus zitten. Tja, daar had hij natuurlijk helemaal niks mee. Zo’n verhaal kan ik beter schrijven omdat ik in Zuid-Korea woon, want dan kan ik er een interessante invalshoek bij bedenken.’  

Hoe verdeel je de tijd dan tussen Zuid-Korea en Japan?

Ik denk dat ik in twee jaar tijd pas vier keer in Japan ben geweest. Dan ren ik van hot naar her, omdat ik twee reportages in één week plan. Vervolgens ga ik zitten tikken als ik weer thuis ben. Maar ik zou wel vaker naar Japan willen om verhalen te schrijven die een andere kant van het land laten zien. Een kant die de meeste mensen niet kennen. Dat geldt ook voor Korea, trouwens. Koreaanse popmuziek wordt bijvoorbeeld steeds groter, ook in Nederland. Maar het schrijven van dat soort verhalen is er nog niet van gekomen, omdat er de afgelopen twee jaar gewoon zoveel andere dingen gebeurd zijn in de twee landen.

Waarom vind je het belangrijk om dat soort verhalen te schrijven? 

‘Mensen weten helemaal niks van Korea. En wat wist ik eigenlijk van Korea? Ik kende Samsung en Seoel en ik wist dat de Olympische Spelen er in ‘88 gehouden werden. Dat was het wel zo’n beetje. En Japanners worden in de media vaak als een groot cliché afgeschilderd. “Kijk, daar heb je die gekke Japanners weer.” Dus ik had mezelf voorgenomen daarin bij te sturen. Het is natuurlijk ook wel eens leuk om de gekke kant van het land te belichten, maar het zijn ook maar gewoon mensen. Ik ben nu iets aan het voorbereiden over de nasleep van de aardbeving en de tsunami in 2011. Een menselijk verhaal over de herinneringen die Japanners aan die gebeurtenis hebben.’

Mensen denken vaak: kijk, daar heb je die gekke Japanners weer. Maar het zijn ook gewoon mensen.

 

Welke nieuwsverhalen zijn voor jou het meest memorabel?

‘Een van de verhalen die me het beste is bijgebleven, ging over een Noord-Koreaanse vrouw die naar het zuiden vluchtte zonder haar kind. Ze vertelde hoe ze in een soort bijscholingsinstituut voor Noord-Koreaanse vluchtelingen, een hanawon, terechtkwam. Daar word je als het ware opgeleid om te functioneren in Zuid-Korea, een kapitalistische samenleving. Dat is voor veel Noord-Koreanen erg moeilijk.

Ook heb ik een stuk geschreven over een klein dorpje op twee uur rijden van Nagasaki. Het komt in Japan best vaak voor dat een bejaardentehuis aan een lagere school vastgemaakt wordt. Zo ook in dat dorpje. Op deze manier blijven die leeftijdsgroepen met elkaar in contact komen, want dat vinden ze in Japan veel belangrijker dan in Nederland. Het was superleuk om ouderen te interviewen, terwijl de kleine kinderen de hele tijd om me heen dartelden.

Je moet ook wel tijd kunnen besteden aan dat soort leuke verhalen, want je wordt er ook moe van om het altijd alleen maar over Noord-Korea te hebben. Dat conflict speelt al zo lang en zal ook na mij nog blijven spelen. Natuurlijk moet je daar aandacht aan besteden – zeker nu alles opgeschud wordt – maar je moet ook niet vergeten om verder te kijken.’