Marja Pruis: “Op schrift durf ik alles”
interview, gepubliceerd op 17 Sep 2019, door Romy Heymans

Het leven van de schrijver is een som der twee delen. Half-om-half is haar devies.

Marja Pruis’ dag begon woelig. Met stramme nek stond de essayist-criticus op en gaf de katten hun voer. Was draaien, brood halen, oud papier weg. Dit alles vanuit een tussenhuis: tijdelijk op een minimaal aantal vierkante meters, samen met haar vriend. Een mail aan de aannemer, Verzend, en de deur uit. Onderweg naar de tandarts even bellen met een kennis op drie tijdzones afstand. “Ik ben op de behandelstoel in slaap gevallen,” lacht ze.

In de septemberzon op het dakterras van De Groene Amsterdammer is de stress van die ochtend niet meer te bespeuren. Een pand verderop wordt gerenoveerd. “Als het lawaai te hard wordt, gaan we gewoon naar binnen.”

Deze wreed herkenbare, mondaine scènes verwerkt Pruis niet in haar essays voor De Groene, die veelal over haar eigen belevingswereld gaan. “Dit soort absurde situaties zijn geschikter als ik fictie schrijf. Gekke, onderliggende wrevels intrigeren me altijd wel. Je bent druk bezig om je leven op orde te houden, maar dan is er zo’n onderstroom van chaos. En aan de oppervlakte is alles goed, want wat is er eigenlijk aan de hand? Niets.”

Dat zo’n beslommering onderdeel kan worden van een verhaal, beseft Pruis vaak al terwijl het tafereel zich afspeelt. “Het is allemaal betekenisloos, totdat je het op papier zet. Ik geloof heel erg in de spur of the moment. Je moet iets opschrijven op het ogenblik dat je er last van hebt, of heel blij bent, of ongelukkig. Dat gevoel sijpelt door in je woordkeuze.”

De auteur van onder meer de roman Zachte riten (2016) en de essaybundel Oplossingen. Het leven, mijn handreiking (2019) is schrijver, al werkt ze op een journalistieke redactie. “Ik voel mij hier absoluut geen vreemde eend in de bijt en kan het me veroorloven om over persoonlijke, lichte onderwerpen te schrijven, juist omdat het in de intellectuele context van De Groene staat.”

Het is allemaal betekenisloos, totdat je het op papier zet

Behalve over ‘Marja-Pruis-zijn’ schrijft ze ook veel over vrouw-zijn. Past dat wel bij het blad? “Ik voel me seksistisch als ik dit zeg, maar genderneutraal is De Groene niet. ‘Voor het nietje’, in de eerste helft, staan de harde beschouwingen, traditioneel gezien mannelijk. Syrië, de klimaatproblematiek. Daarna, ‘achter het nietje’, worden de onderwerpen pas cultureel, zacht, vrouwelijk. Toch voelt dit een beetje als yin en yang.” Ook de redactie is in merkwaardige balans. “We hebben een perfecte samenstelling: oudere vrouwen en jongere mannen. Als je dat omdraait, wordt het al gauw: ‘haal jij nog maar even een kopje koffie’.”

Niet alleen op de werkvloer is een dualisme zichtbaar. Pruis verhoudt zich, zo lijkt het, in tweespalt tot het leven. Bekend is haar neiging vragen met ‘Enerzijds… anderzijds’ te beantwoorden. Tussen de openbaarheid van het schrijverschap en haar privésfeer bestaat extra spanning, omdat haar teksten terugslaan op eigen ervaringen en gevoel. Dat heeft weleens geleid tot ruzie thuis, bijvoorbeeld toen ze een column schreef over een vriendin van haar dochter. In een essay vertelt zij te schrikken als iemand haar in de wandelgangen aanspreekt op een stuk. Ook nu beaamt ze: “Het speelt zich allemaal op een ander niveau af, mijn echte leven en het schrijven. Op schrift durf ik alles.”

We hebben een perfecte samenstelling: oudere vrouwen en jongere mannen. Als je dat omdraait, wordt het al gauw: ‘haal jij nog maar even een kopje koffie’

“Toch is dat wel de enige manier waarop het werkt.” Ze kijkt bedenkelijk, weegt haar woorden zorgvuldig. “Het komt voort uit een soort maffe naïveteit. Dan denk ik: ik schrijf het eerst en haal later dat ene stukje weg, maar dat gebeurt dan niet. Wel is dat natuurlijk het magische van schrijven. Zodra je iets op papier zet, wordt het een verhaaltje. Dan gaat het niet meer over mij.”

Waar ligt dan wel de grens tussen het persoonlijke en het publieke? “Dat is moeilijk. Rond mijn laatste boek waren er veel interviews. Als dan gevraagd wordt naar de situatie thuis of mijn kinderen, vind ik dat al bijna te erg. Tegelijkertijd kan ik die vragen niet onbeantwoord laten… maar ik heb geen kant-en-klaarverhaal over mezelf.”

Ook hier vormt zich een paradox: in Oplossingen zegt Pruis er geen problemen mee te hebben als haar vrienden liegen of niet de hele waarheid vertellen. Zij hebben daar dan vast een reden voor. “Gisteren gaf ik een lezing over Margaret Atwood [auteur van The Handmaid’s Tale, red.]. Toen ik begin dertig was, zag ik haar voor het eerst. Het viel me tegen; ze ontweek alle vragen die haar werden gesteld, deed een beetje lacherig. Deze week gebeurde hetzelfde tijdens de lancering van haar nieuwe boek, maar nu bewonderde ik het juist. Zij geeft de mensen iets, maar niet alles.”

Zelf interviewt Pruis vrijwel nooit. Dat is logisch, als je bedenkt dat ze liever geen informatie lospeutert die anderen uit zichzelf niet geven. “In het verleden heb ik wel een reeks kunstenaars bevraagd over schaamte. Ik ben een enorme schijterd, heel snel ongemakkelijk. Als ik interview vallen er veel stiltes. Ik kan dat helemaal niet – en daar schaam ik me dan ook weer voor. Wat moet ik nog van schrijvers weten als ik hun boek al heb?”

Aan de ene kant ben ik stil en afwachtend, aan de andere kant totaal megalomaan

Die gêne staat niet gelijk aan onzekerheid. Ze krijgt als vrijwel enige op de redactie fanmail, en soms zelfs een enkele indecent proposal. “Twee keer wenste een man mij ‘cadeau te geven’ aan zijn vrouw; of ik met haar wilde lunchen. Ook is me weleens een dinertje aangeboden.” Naast lovende woorden ontvangt Pruis bij tijd en wijle commentaar. “Laatst heeft iemand iets lulligs over me geschreven op Facebook. Die man had ik ooit afgekraakt in een recensie. Mensen die een rekening met je open hebben staan, zijn er altijd, maar het geeft wel een prikje.”

“Vroeger kreeg ik veel meer kritiek. Dan dacht ik, hier kom ik nooit meer overheen.” Hoe lukte dat toch? “Diep vanbinnen had ik altijd het gevoel: wat ik doe is gewoon goed. Op het ijzeren-heinige af. Iemand kan me afwijzen, maar dan denk ik: je vergist je. Aan de ene kant ben ik stil en afwachtend, aan de andere kant totaal megalomaan,” grinnikt ze.

Zelfs de afweging tussen inhoud en stijl in haar stukken noemt ze fifty-fifty. “Ik heb heel lang gedacht dat het belangrijker is hoe je iets zegt dan wat je zegt, maar dat is natuurlijk een beetje debiel. Alleen mooie krullen maken werkt niet; je moet iets oorspronkelijks inbrengen. Dat zit hem ook in dingen met elkaar verbinden.”

Als Pruis haar eigen stukken jaren later terugleest, is ze soms verbaasd. “Mijn kritieken van lang geleden zijn veel negatiever dan ik me herinner, en af en toe een beetje pedant. Maar het is ook fijn om te zien dat je niet stilstaat. Uiteindelijk zijn het momentopnames. Natuurlijk hoop je dat je voor de eeuwigheid schrijft, maar het is altijd relatief.”

Mensen met ambitie in het vak raadt ze aan zo veel mogelijk te lezen en schrijven. “Ik voel me altijd een late beginner, ik debuteerde toen ik 39 was. Het is wel goed om levenservaring op te doen. Dat zet je vaster in de wereld en maakt je pen uiteindelijk sterker. Als je alleen in zo’n vreemd coconnetje hebt geleefd en dan gaat schrijven, heeft dat iets kunstmatigs. Maar toch geldt: hoe sneller je van je laat horen, hoe beter.” ■

 

Download het artikel hier in pdf.