Afrika-correspondent Niels Posthumus: ‘Sommige correspondenten stoppen ermee, omdat zij niet meer rond kunnen komen’
interview, gepubliceerd op 15 Sep 2017, door Pim Pauwels

Geboren in het Groningse dorp Zuidhorn, maar inmiddels al vijf jaar woonachtig in de miljoenenstad Johannesburg. Vanaf die plek doet freelancer Niels Posthumus verslag van zuidelijk Afrika voor Trouw, BNR Nieuwsradio en het Financieele Dagblad (FD). Correspondenten hebben volgens de 36-jarige Groninger nog steeds een belangrijke functie in de journalistiek. ‘Journalisten die bijna nooit in Zuid-Afrika komen vervallen toch vaak in clichés en stereotyperingen.’

Van Zuidhorn naar Zuid-Afrika. Hoe ben je in Johannesburg terecht gekomen?

‘Ik had voor 2008 eigenlijk niet zo veel met Afrika. Het was destijds het enige continent waar ik nog niet was geweest. Totdat de kans voorbij kwam om bij de Zuid-Afrikaanse krant The Star te werken. De ontwikkelingsorganisatie Nederlands Instituut Zuidelijk Afrika – ik geloof dat ze niet meer bestaan – organiseerde namelijk ieder jaar een project waarbij ze een aantal journalisten uitzonden om journalistieke ervaring op te doen in een zuidelijk gelegen Afrikaans land. Zo wilden ze liefde voor het gebied kweken, wat bij mij wel aardig is gelukt.

Na een jaar bij The Star te hebben gewerkt ging ik terug naar Nederland. In 2010 werd ik sportverslaggever voor Trouw. De krant heb ik altijd verteld dat ik graag weer terug zou willen keren naar Afrika om daar als correspondent te werken. Uiteindelijk kwam in 2012 het correspondentschap voor zuidelijk Afrika vrij. Toen de krant mij daarvoor vroeg heb ik meteen ja gezegd.

Als je in dit deel van Afrika werkt is Johannesburg de meest logische uitvalsbasis. Omringende landen zijn vanaf hier relatief makkelijk te bereiken en het is op alle vlakken de belangrijkste stad in de regio. Dingen worden pas echt nieuwswaardig als ze hier gebeuren. Een mooie bijkomstigheid was dat door mijn eerdere periode in het land er al een aantal vrienden in de stad woonden.’

Niels Posthumus. Foto: Bram Lammers.

Je werkt sinds een paar maanden ook als correspondent voor het FD. Hoe bevalt het om meerdere werkgevers te hebben?

‘Het is voor mij noodzakelijk om voor meerdere media te schrijven, anders kan ik niet rondkomen. In een volledige werkweek ben ik zo’n veertig procent van de tijd bezig voor Trouw en veertig procent voor het FD. Voor beide schrijf ik gemiddeld één artikel per week. De overige tijd vul ik op met andere klussen, zoals het schrijven voor de webpagina van NRC.

Als freelancer heb je natuurlijk geen vast inkomen en zijn er geen vaste werktijden. Je krijgt betaald per artikel. Toch staan er bepaalde vastigheden in de contracten die ik met de kranten ben aangegaan. Een van de voorwaarden is dat ik geen artikelen over Zuid-Afrika schrijf voor ‘overlappende’ media. FD en Trouw hebben mij uitzondering gegeven voor elkaar, maar verder mag ik niet voor welke krant dan ook schrijven. De kranten zeggen dat ze zo hun karakter behouden. Daarbij zou het voor de lezer overzichtelijk zijn als mijn artikelen over Afrika niet gepubliceerd zouden worden bij andere media.

In de contracten staan ook een aantal voorwaarden die voor mij wat voordeliger uitpakken. Zo is het fijn dat zowel Trouw als het FD hebben toegezegd dat alleen ik voor hun over Zuid-Afrika mag schrijven. Dan heb ik in ieder geval een beetje vastigheid in mijn werk.’

Wat trekt je aan het correspondentschap?

‘Als correspondent schrijf je bijna altijd achtergrondverhalen. Dat vind ik erg leuk. Natuurlijk moet ik ook nieuwsberichten schrijven, maar zelfs dan ben je meer aan het uitleggen. Ik moet niet ingaan op het wat, maar vooral op het waarom. Zeker Trouw is daarin een prettige krant. Daar is veel ruimte voor buitenlandjournalistiek en het heeft de Verdieping. Daarin begint de krant steeds meer op een tijdschrift te lijken. Maar ook in het FD heb ik veel ruimte voor het schrijven van achtergrondverhalen.

Ik denk dat in het uitleggen mijn belangrijkste kracht zit. Daarom is Zuid-Afrika voor mij het perfecte land om te opereren. Het kent een redelijke infrastructuur, er is persvrijheid en het land heeft natuurlijk een hele complexe geschiedenis. Er valt dus ontzettend veel uit te leggen. Zeker op sociaaleconomisch vlak zijn er in het land nog genoeg problemen.’

Maar kunnen persbureaus ook niet het nieuws dat in het buitenland speelt uitleggen?

‘Dat denk ik niet. Stel dat de Zuid-Afrikaanse president Jacob Zuma wordt afgezet. Uiteraard schrijven persbureaus daarover. Voor het nieuws zelf hoef ik dus niet in het land te zijn. Ik ben er meer voor om antwoord te geven op het waarom en hoe. Er zijn door de jaren heen al tientallen pogingen gedaan om van Zuma af te komen, maar waarom zou het, in het hypothetische geval, nu wel gelukt zijn. Ik zit in Zuid-Afrika om op dat soort vragen antwoord te geven.

Nu zou die vraag ook beantwoord kunnen worden als je een journalist laat overvliegen uit Nederland. Maar ik merk dat als journalisten niet vaak of nooit in een land komen, ze heel voorzichtig zijn in hun analyses. Ze hebben hier geen netwerk van mensen, dus je spreekt niet altijd de juiste personen. En als je toch de juiste personen hebt kunnen benaderen, blijf je voorzichtig, want je kan de uitspraken niet testen op basis van je eigen ervaringen.

Om dat beter uit te leggen kom ik terug op mijn hypothetische voorbeeld van een aftreden van Zuma. Als een journalist iemand over de telefoon spreekt die hem vertelt erg opgelucht te zijn, dan nog weet de journalist niet zeker of die stemming ook in het land heerst. Ik weet dat wel, want ik kan de stemming in het land beter peilen. Ik heb een netwerk van vrienden en ik ken de verschillende partijen. Kort gezegd: ik ken het land, omdat ik hier woon. Of het nu gaat om politieke gebeurtenissen of een onderwerp als tienerzwangerschappen; achtergrondkennis en een netwerk blijven nodig om nieuwsverhalen te verrijken. Als je het land niet goed kent wordt dat verdomde lastig.’

Niels Posthumus bij BNR Nieuwsradio.

Komen er vaak journalisten overvliegen uit Nederland om in Zuid-Afrika een journalistieke productie te maken?

‘Bijna elk jaar vindt een Nederlands medium het wel nodig om een reportage te maken over Orania. Dat is een dorp waar hele racistische witte Zuid-Afrikaanse mensen zich hebben teruggetrokken in een soort vrijstaatje. Over dat dorpje zijn eindeloos veel verhalen geschreven, maar blijkbaar vinden Nederlandse media het nog steeds nodig om er af en toe over te schrijven. Het probleem is echter dat er maar iets van tweeduizend mensen wonen. Het is dus de ultieme uitzondering. Dat is vaak het probleem van deze overvliegers. Ze zien vaak de nuance en complexiteit van het land over het hoofd. Daardoor gaan ze zulke clichéverhalen maken.

Een ander voorbeeld is de witte armoede. Dat zegt eigenlijk dat heel veel witte Zuid-Afrikanen erg arm zijn. Bij elk bezoek van zo’n overvliegende journalist is dat weer een onderwerp. Terwijl blanke Zuid-Afrikaners gemiddeld zes keer meer verdienen dan hun zwarte medelanders. Ik moet dan in mijn volgende verhaal weer een halve alinea wijden aan het ophelderen van het misverstand dat is gecreëerd door een buitenstaander.

Mensen zijn geneigd te willen lezen wat ze al weten. Ik heb laatst een verhaal geschreven over een bekende van mij die is vermoord. Op dat artikel kreeg ik opeens heel veel reacties en het werd erg goed gelezen. Dat komt omdat in het stuk het stereotype beeld van Zuid-Afrika werd bevestigd, namelijk dat het een gevaarlijk land is. Ik vond mijn artikel overigens juist genuanceerd, maar het geeft het probleem wel aan: clichés zijn populair. Juist de buitenstaanders, de journalisten die niet veel van het land weten, schrijven daarover. Zij breken het meer genuanceerde beeld dat ik van het land hebt geschetst af en dan kan ik weer deels opnieuw beginnen.’

Je hebt het over het bouwen van een beeld van een land. Is dat de rol die correspondenten in het buitenland inmiddels hebben?

‘Dat denk ik wel. Het echte harde nieuws komt steeds meer binnen via persbureaus. Daarin ligt niet echt meer een taak voor correspondenten. Kranten zijn veel meer de tijdschriften van vroeger geworden met de uitleg en de achtergrondverhalen die het nieuws verrijken. Ik zie de overlapping sterk terug bij bijvoorbeeld de Afrika-correspondent van de Groene Amsterdammer. Hij doet in feite min of meer hetzelfde als ik, al krijgt hij natuurlijk wel wat meer woorden voor zijn achtergrondverhalen.

Het is niet raar dat tijdschriften het moeilijk hebben. Hun rol is overgenomen door de kranten en die kunnen zich meer correspondenten veroorloven. Een tijdschrift heeft denk ik alleen nog bestaansrecht wanneer het hele goede kwaliteit levert, zoals de Groene dat doet, of wanneer het blad zich richt op een speciale doelgroep. Dat zie je bijvoorbeeld bij Quote.’

Niet alleen tijdschriften, maar ook kranten hebben het lastig. Zij bezuinigingen veel op hun buitenlandredacties en hebben daardoor nog maar weinig correspondenten vast in dienst. De meesten zijn freelancer. Is dat een slechte zaak?

‘Niet echt, omdat het correspondentschap voor één medium geen fulltime baan is. Uiteraard zou ik nog iets betere verhalen kunnen schrijven als Trouw mij voltijd in dienst nam, maar ik zou ook luier worden. Ik kan het werk voor de krant ook in veertig procent van de tijd en het combineren met werkzaamheden voor andere media.

Ik vind wel dat kranten buitenlandjournalisten onderbetalen. Ik moet als zzp’er mijn pensioen en de verzekeringen zelf regelen. Als ik het deel dat daaraan opgaat van mijn inkomen aftrek, verdien ik niet veel boven het minimumloon. Terwijl je als correspondent natuurlijk veel risico op financieel vlak neemt.

Ik moest toen ik naar Zuid-Afrika kwam, zo’n vijf jaar geleden, veel dingen opnieuw kopen. Daarnaast kreeg ik geen verhuisvergoeding, werd mijn reisticket niet vergoed en had ik een nieuwe auto nodig. Ik denk dat ik, nog voordat ik begon met mijn werk als correspondent, zo’n achtduizend euro heb uitgegeven. Om mij heen zie ik dat sommige collega’s ermee stoppen. Niet omdat ze het werk niet meer leuk vinden, maar omdat ze het de vergoeding niet meer waard vinden of gewoonweg niet meer rond kunnen komen.’

Heeft dat onderbetalen invloed op je werk?

‘Ik kan niet ontkennen dat ik bij sommige ideeën denk: ‘dat is erg interessant, maar omdat het zo ingewikkeld is ben ik er te veel geld en tijd mee kwijt.’ En dan doe ik het niet. Het risico is dat daardoor de kwaliteit van de journalistiek achteruit gaat. Dat moeten we niet willen.

Er worden door de kranten geen uitzonderingen gemaakt. Je wordt betaald voor je woorden. Hoeveel research je hebt gedaan en hoeveel tijd en geld dat heeft gekost is niet belangrijk. Ik vind dat media een potje moeten vrijmaken voor bijzondere verhalen die veel onderzoek vereisen. Er is wel een algemeen fonds voor bijzondere journalistieke projecten, maar heel veel journalisten vragen daar subsidie aan. De kans dat ik daarvoor in aanmerking kom wordt daardoor erg klein.

Zie jij de toekomst voor correspondenten somber in?

‘Ik denk dat het aantal buitenlandjournalisten zal afnemen. Correspondenten zullen niet meer werkzaam zijn voor een krant, maar voor een groep media, zoals het Mediahuis en de Persgroep. Ik denk alleen niet dat dat per se een slechte ontwikkeling is.

Op deze manier zullen alleen de besten uit het vak overblijven. Zij zullen er goed van kunnen leven, omdat er minder concurrentie is. Het geld dat eerst over de vele journalisten verspreid moest worden kan nu verdeeld worden over een paar overgebleven correspondenten. Aan de andere kant leidt minder correspondenten wel tot een minder diverse groep van journalisten en dus minder nuance in de berichtgeving. Maar ik denk dat hogere lonen ervoor zorgt dat de overgebleven correspondenten zich beter kunnen ontplooien. Daardoor ontstaat juist de ruimte voor meer nuancering.’