De vlinder van Terschelling
verhaal, gepubliceerd op 29 May 2018, door Marjolein van den Brand

Een oranje dak steekt uit boven de beboste duinen van Midsland aan Zee. Het is 7 juli 2004, een zonnige en bloedhete dag. De ideale omstandigheden voor een dagje strand. Monique Harleman trapt op de pedalen van haar fiets terwijl ze dromerig voor zich uit staart. De bekende geur van de zee komt haar al tegemoet. Ze is nog een beetje boos op Marlies. Die moest weer per se naast Femke fietsen. Waarom zijn kleine zusjes toch zo irritant?

Dan wordt Monique plots wakker uit haar dagdroom. Ze hoort haar vader Richard roepen. Nee, Marlies, stop!

Het oranje voertuig staat met piepende remmen stil.

Te laat.

Voordat ze doorheeft wat er aan de hand is, ziet ze haar zusje door de lucht vliegen. Het metaal van haar kleine paarse fietsje schraapt over het asfalt. Volledig vernield.

Monique ziet haar vader met zijn handen boven zijn hoofd wegstuiven. Zij staat stil. Verstijfd van schrik. Dan beseft ze wat er zojuist is gebeurd. Ze smijt haar fiets in de duin en rent naar haar moeder. Die fietst achteraan en weet nog van niets.

“Marlies is dood! Marlies is dood!” is het enige wat ze kan uitbrengen.

***

De nu 23-jarige Monique ziet ze nog zo voor zich. De beelden van de vele vakantievideo’s die haar ouders altijd maakten.

Haar kleine zusje, lopend op het strand, want dat kon ze net. Kleine, breed glimlachende Marlies. De meeuwen deren haar niet, ook al zijn ze bijna even groot. Marlies voelt zich thuis op Terschelling, net als Monique. Zandkastelen bouwen, de zon op haar gezicht. Gewoon het water in, ook al is het een beetje koud.

De familie Harleman gaat ieder jaar naar Terschelling. Toen vader Richard nog een kleine jongen was, namen zijn ouders hem en zijn zussen altijd mee naar het Waddeneiland. Die liefde voor het eiland bracht hij over op zijn vrouw Carolien. Ieder jaar zijn ze gegaan, zelfs toen Carolien zwanger was van eerst Monique, toen Marlies en later Jelle.

Terschelling is een verademing voor de familie. Monique vindt het er heerlijk. De zee, het strand, de duinen… en natuurlijk de vlinders. Daar is haar vader gek op. Terschelling grijpt je of grijpt je niet. En Terschelling heeft ons gegrepen. Monique hoort het haar ouders nog zo zeggen.

Monique denkt terug aan de zomer van 2004. Volledige paniek bij het inpakken van de auto. Gezonde vakantiestress, noemt Monique het. Marlies in het midden, anders wordt ze wagenziek. Net op tijd halen ze de boot. Wel de ‘slome’ boot, want er moet volop genoten worden van de reis. Wind door haar blonde haren, de bekende zeelucht in haar neus en het mooiste uitzicht dat er bestaat. De toen negenjarige Monique is gek op de bootreis, ook al duurt die twee uur.

Als eerste ziet ze de bekende, 56 meter hoge vuurtoren. Dat betekent maar één ding: we zijn er bijna! Bij aankomst staan Monique’s oom en tante hen al op te wachten. De vakantie kan beginnen.

De familie Harleman verblijft ieder jaar op dezelfde camping. Daar kan iedereen zich goed vermaken. Spelen in de speeltuin, vriendjes maken. Juist die simpele dagen zijn de fijnste herinneringen van Monique. Ondanks alles gaan die nooit meer weg.

Daarom houdt ze zo van Terschelling. Het geeft haar rust, ook al is het eiland het decor geweest van de meest turbulente gebeurtenis uit haar leven.

***

7 juli 2004. Een snoeihete dag. Samen eten op het strand, dat is het plan. Zoals altijd is het weer een vrolijke chaos. Een beetje rommelen, niets vergeten.

Het is tijd om te vertrekken. Maar niet voordat Marlies leden heeft geworven voor haar vlinderclubje. Papa, wil jij in mijn vlinderclub? Natuurlijk wil papa dat, antwoordt Richard. Monique is niet zo van de clubjes en al die andere meidendingen. Zij gaat liever buiten spelen, hutten bouwen. Zonder barbies.

Even later laat Marlies haar rug zien. Die is verbrand. Vandaag maar niet in de zon. Ze vraagt nog: “Mama, mag ik bij je achterop?” “Dat gaat niet, hoor.” Er is geen ruimte meer op de fiets van Carolien. Tot Monique’s ongenoegen wil haar zusje dan per se naast hun nicht Femke fietsen. Typisch Marlies. Altijd haar zin krijgen.

De familie begeeft zich in een colonne richting het strand. Femke en Marlies rijden voorop. Daarachter Richard, Monique en haar oom en tante. Helemaal achteraan fietst Carolien, bepakt en bezakt met de benodigde spullen voor een dagje Midsland aan Zee.

Monique fietst alleen, een beetje in zichzelf. Haar fiets rijdt fijn. Ze doet alsof ze in een auto zit. Over het kronkelfietspad richting het strand. Ze kan de zee al ruiken…

Nee, Marlies, stop!

***

Het was een oranje eilandbusje met grove wielen. Zo eentje die tegen een stootje kan. Een eilandbewoner die 80 kilometer per uur reed, in plaats van 30. En even niet goed oplette.

Monique ziet haar moeder in slow-motion voorbij fietsen. Zij zelf staat aan de grond genageld, verstijfd van schrik. Dan voelt ze de hand van haar tante op haar schouder. Kom, naar de duin. Zonder enig besef van tijd zit Monique in het zand, te spelen met de konijnenkeutels die naast haar liggen. Ze weet niet zo goed waarom. Ze huilt.

Heel dichtbij landt een helikopter en de wind suist langs haar oren.

De rest van de dag blijven Monique en broertje Jelle bij hun oom en tante. Een beetje kleuren, een ijsje halen. Monique neemt een schatkistje, zo’n doosje met ijs waar altijd een klein cadeautje in zit. Het is een vlindertje met twee vleugeltjes die je in elkaar kan schuiven. De vlinder doet haar denken aan haar vader, die altijd graag de duinen in gaat met zijn vlinderboekje. Urenlang turen totdat er eentje voorbij komt vliegen. Niet zo gek dat hij graag in het vlinderclubje van Marlies wil. Ze vraagt zich af waar haar vader nu is.

Die nacht kan Monique niet slapen. Beelden van het ongeluk flitsen door haar hoofd. Haar zusje die door de lucht vliegt. Dan hoort ze haar oom huilen. Er is een telefoontje gekomen vanuit het ziekenhuis.

Marlies kan niet meer zonder beademing.

***

Het ziekenhuis is gigantisch. Alleen zou Monique zo verdwalen. Een soort blauwe golfkar brengt hen naar buiten. Monique snapt er niets meer van. Buiten? Is Marlies buiten? Ze vindt het ziekenhuis maar een vreemde plek.

De golfkar stopt bij een klein huisje. Monique ziet haar vader. Hij knielt en slaat zijn armen om zijn kinderen heen. Kom mee, zegt hij, daar ligt Marlies.

Haar vader verliest Marlies geen seconde uit het oog. Hij is constant bij haar, zelfs in de lijkwagen van het Groningse ziekenhuis naar Apeldoorn, ook al mag dat eigenlijk niet. Wanneer ze eindelijk hun straat in rijden, voelt Monique zich ongemakkelijk. Het lijkt wel een buurtbijeenkomst. Iedereen staat buiten, wachtend op de familie Harleman. Monique voelt zich onrustig en de zenuwen gieren door haar lichaam. Ze wil gewoon naar huis. Erachter komen wat ze met haar gevoel aan moet.

Onthutst is ze.

En ook heel verdrietig. Haar kleine zusje is er niet meer en dat komt door die man.

Die heeft haar pijn gedaan.

Die heeft ervoor gezorgd dat haar hele straat nu een kermis is en haar wereld op z’n kop staat.

De rest van de week is een rare periode. Marlies ligt op haar eigen kamertje, op een koelplaat. Vrienden komen helpen, koken en allerlei zaken regelen. De sfeer is prettig en warm, vindt Monique.

Toch bezorgt het idee van de komende begrafenis haar koude rillingen.

***

De chauffeur wil met de familie praten. Hij heeft al meer dan eens geprobeerd contact te zoeken. Vlak na het ongeluk en meerdere malen daarna.

Maar het is nog te gevoelig, te dichtbij. Het heeft tijd nodig voordat Monique’s ouders met de man willen en kúnnen praten.

Bijna een jaar later durven ze het aan. Het is inmiddels juni en de storm van het afgelopen jaar is grotendeels gaan liggen. Monique is er niet bij. Ze hoort van haar ouders hoe het was. Moeilijk en erg spannend, maar ook goed. Ze hebben over het ongeluk gepraat. Foto’s van de begrafenis laten zien.

Haar ouders lijken het een plekje te hebben gegeven.

Onbegrijpelijk, vindt Monique.

***

7 juli 2017. Het kronkelfietspad bij Midsland aan Zee op Terschelling. Dertien jaar na de gebeurtenis die het leven van Monique en haar familie compleet veranderde.

Monique zit op het bankje tegenover het monument. Geen gekleurde vliegers, decoratieve vlinders en andere toeters en bellen meer. Nee, het monumentje is alleen te zien voor de mensen die ernaar op zoek zijn. Een beetje verstopt tussen de duinen. Dat is fijn, vindt Monique.

Ze denkt terug aan die dag dat de gedenksteen voor Marlies geplaatst werd, bijna twee jaar na die ene zomer in 2004. En hoe confronterend ze het vond om oog in oog te staan met de man die ervoor heeft gezorgd dat ze haar zusje elke dag moet missen. Ongemakkelijk ook. Geen idee hoe te reageren.

Hij en zijn vrouw hadden luxe schelpen meegebracht, om neer te leggen bij het monument. Een vriendelijk gebaar, maar lastig om dankbaar voor te zijn.

Nu, dertien jaar later, beseft Monique wat ze als negenjarig meisje nog niet kon. Het is vreselijk wat er is gebeurd, maar terugdraaien is geen optie. Ze heeft de man vergeven, net als haar ouders, die het verlies van hun dochter al snel een plekje konden geven. Haar moeder heeft het al vaker gezegd: de duinen, het strand en de zee, die kunnen er niets aan doen dat het gebeurd is.

En zo voelt het nog steeds.

Een vlinder fladdert voorbij. Dansend in de koele zeelucht. De duinen zijn haar speelveld, het eiland is haar thuis.

Net als van Marlies.

 
Dit is een verhaal dat ik heb geschreven in het kader van de cursus Verhalende Journalistiek. Het gaat over de familie Harleman en de tragische gebeurtenis van de zomer van 2004 die hun wereld op z'n kop zette.